geven worden van de uitgebreide Löss-bedekking in het zuiden van België en het noorden van Frankrijk, die o. a. op de oudere kaart van Dumont is aangegeven en welker noordgrens op ons kaartje door de roode lijn wordt voorgesteld.

Tevens zoude men daardoor beter het verband kunnen begrijpen, dat toch zeker bestaan heeft tusschen de verplaatsing der Boven- en der Beneden-Schelde, al maakt ook v. O. er geen gewag van. Zeer onwaarschijnlijk is het toch, dat eerst gene zich van O. naar W. zoude verplaatst hebben en daarna deze; zeer waarschijnlijk hielden beiden gelijken tred.

Thans is dit op de kaart van v. O. niet na te gaan; daartoe zouden nieuwe r. h. k. k. moeten worden ingelascht, waarvoor de ruimte trouwens voorhanden is. Drukken wij, om dit aan te toonen, de hellingen ap eenige plaatsen in millioenste deelen uit. i° bedraagt ten Z. van Brussel de horizontale afstand der h. k. k. van 131 en van 94 M. gemiddeld 8 K.M., zegge 4625; 2° bedraagt ten N.O. van Brussel de horizontale afstand 6.4 K.M. op een hoogteverschil van 25 M., zegge 3750; 30 bedraagt de afstand tusschen de oostwaartsche ombuiging der r. h. k. k. van 119 en van 40 M. 11,2 K.M. helling dus 7000; 40 bedraagt ten Z. W. van Bergen de afstand der r. h. k. k. van 131 en van 79 M. slechts 6,4 K. M., zoodat hier de helling niet minder dan 8100 uitmaakt. Is er dus op dit punt geen bezwaar tegen het aannemen eener geleidelijke verplaatsing van O. naar W., dan is dit evenmin het geval bij 30, waar het ons hier om te doen is.

De geheele redeneering wordt thans veel vereenvoudigd. Evenals het Senne-stadium zich in verband laat brengen met den benedenloop der Schelde door de h. k. van 40 M., zoo is dit ook met het Dyle-stadium het geval. De lijnen van 131 en van 119 M., die daarheen wijzen, buigen ten Z. van Brussel sterk oostwaarts om en er is ruimte in overvloed voor nieuwe h. k. k. tot die van 40 M. tusschen Leuven en Diest.

Eene opmerking, die voor het grijpen ligt en waartoe men spoedig komt, betreft het ontbreken eener helling bij de r. h. k. k., dus de veronderstelde oeverlijnen. Zoo loopt de lijn D steeds ter hoogte van 94 M. van Valenciennes tot Brussel en het is natuurlijk ondenkbaar, dat een zoo krachtige stroom op zulk eenen afstand geen verval gehad zoude hebben. De schrijver heeft zulks ook gevoeld en er geruimen tijd naar gestreefd zulk eene helling op de kaart te voorschijn te doen treden door opeenvolgende h. k. k. met elkander te verbinden. Deze pogingen leid-