tusschen? In tegenstelling met v. O. laat ik ze bij de dalen der Senne en Dyle in gedachten doorloopen, wat het overzicht gemakkelijker maakt > en wij zien nu, dat de Schelde op de hoogte van 15 M. vloeiende, eenvoudig eene veel grootere oostwaartsche bocht heeft gemaakt. Thans leveren ook de h.k.k. van 20, 25, 30, 35 en 40 M. geen bezwaar meer op, zij zijn herhalingen van hetzelfde verschijnsel; een teruggaan in tijd gaat gepaard met een teruggaan in plaats.
Toen de Schelde ter hoogte van 40 M. (boven Ostendesch-Peil) vloeide, was er langs den rechteroever nóg hooger land, dat door middel van beekjes - op haar afwaterde. Naarmate zich de rivier in steeds flauwere bochten terugtrok, verlengden zich deze beekjes over de droog gevallen bedding en zoo ontstonden de Kleine- en de Groote-Nethe, de Demer en de Rupel.
Volgen wij nu de r. h. k. k. van 30 en 35 M., dan zien wij ten W. van Dendermonde en hooger op bij Doornik, ter weerszijden h.k.k. van 45, 53 en 57 M., waarvan de hoogere zich verder van de tegenwoordige rivier verwijderen. Die van 57 M. (G.) volgt echter nog vrij nauwkeurig den loop der rivier, met die van 69 M. is zulks nog het geval ter hoogte van Valenciennes en Condé, dus in het noorden van Frankrijk, maar niet verder stroomafwaarts. Het dieper leggen der rivier van 69 tot 57 M. is dus gepaard gegaan met eene belangrijke omzwaaiing stroomafwaarts, die zich volkomen laat vergelijken met die tusschen de hoogtekrommen N. en O. van 15 en 10M,; in beide gevallen zijn er tevens niet onbelangrijke eilanden achtergelaten. De hoogtekrommen van 69 en van 79 M. houden elkander gezelschap; van hier tot die van 94 M. (D) is daarentegen weder eene belangrijke omzwaaiing waar te nemen en tevens valt deze stroomrichting juist samen met de tegenwoordige Senne. Wij mogen dus dit riviertje beschouwen als een laatste overblijfsel van eene vroeger machtigere rivier, vergelijkbaar met een rudimentair orgaan bij mensch of dier.
De hoogtekrommen van 94, 109 en 1x9 M. houden elkander in hoofdzaak gezelschap en vertoonen tevens eene eigenaardigheid, waarop de heer v. O. tot mijne verwondering niet opmerkzaam heeft gemaakt, hoewel hij ze op zijne kaart duidelijk aangeeft. Ik bedoel het stel linkeroevers tusschen Renaix, Ath en Grammont, tevens de oostelijke helling van een eiland (heuvel) uitmakende, welks westzijde naar de tegenwoordige Schelde is gekeerd. Om dit eiland heeft zich de OerSchelde vertakt, de oostelijke tak is (als zoodanig) te niet gegaan en vervangen door eene zelfstandige rivier — de Dender —, de westelijke