wijdig loopen. Verplaatst verder de rivier haren benedenloop, zwaait zij om, dan zullen natuurlijk de r. h. k. k. op de kaart stroomopwaarts convergeeren. Ten slotte zullen de r. h. k. k. dichter bijeen liggen, als de vertikale verplaatsing grooter is en omgekeerd. Ziet men nu op de kaart deze verschillende eigenaardigheden der r. h. k. k., dan kan men de vraag stellen of zij het gevolg zijn van de zijdelingsche verplaatsing eener rivier of van andere oorzaken en deze vraag tot oplossing brengen. Een goed middel daarvoor is het onderzoek op het terrein zelf, dat echter door den heer v. O. niet werd ondernomen, waardoor zijne gevolgtrekkingen allicht nog verder gewijzigd zullen worden dan in dit opstel reeds het geval is.
Ik wensch thans het overzicht van ons beider beschouwingen eenigszins anders in te richten dan de schrijver het deed en daartoe in omgekeerde volgorde van den tegenwoordigen Scheldeloop uit te gaan, dus van het bekende tot het onbekende op te klimmen.
Beginnen wij bij Antwerpen, dan zien wij op de kaart de r. h. k. van 7 M. (-■(- O. P. = 5 M. -f- A. P.) op geringen afstand van de rivier en stroomopwaarts zelfs ter weerszijden. Wij kunnen ons dus gemakkelijk voorstellen, dat hier een dal is uitgeschuurd, niet alleen tot 5 van 7 M., maar zelfs van 10, 15 en 20M., zoodat eenmaal de rivier op eene hoogte van 20 M. heeft gevloeid. Al verneemt men daarbij iets nieuws, zoo is het daarom nog niet iets onaannemelijks.
Zooals te verwachten was, liggen de r. h. k. k. achtereenvolgens verder van de rivier verwijderd, doch aan den linkeroever vormen zij evenwijdige kringen, o. a. langs de stad St. Nikolaas; hier is dus een heuvel, die van 30 tot 7 M. afdaalt. De tegenwoordige Schelde vloeit langs de oosten een deel van de zuidhelling van dezen heuvel, maar hoe zijn nu de andere hellingen ontstaan ? Begeven wij ons westwaarts, dan stooten wij tusschen Eecloo en Brugge op eenen dergelijken vlakken heuvel, die eveneens ten N. door de hoogtekromme van 7 M. begrensd wordt en door die van 10 M. met de hoogere gronden ten Z. wordt verbonden; eerst de hoogtekromme van 15 M. doet een tweetal afzonderlijke heuvels herken nen, die van 20 M. zelfs een drietal, enz. Nemen wij nu aan, dat de heuvel van St. Nicolaas van dien ten O. door stroomend water — de Schelde — werd gescheiden, dan mogen wij hetzelfde veronderstellen ten opzichte van den heuvel van Eecloo. Wij hebben hier het riviertje de Lys, dat waarschijnlijk vroeger rechtstreeks naar het N. heeft geloopen, ongeveer als thans het kanaal „Schipdonk"; om den vroegeren toestand te herstellen hebben wij slechts een hoogteverschil van weinige meters