met de bespreking daarbij van de ligging der steden, dat alles is zeker in een leerboek zeer te waardeeren. Daarentegen schijnt ons de beschrijving van de verticale gesteldheid niet voldoende; zij is niet samenhangend genoeg, hier en daar onvolledig en, over het geheel, niet overeenkomstig den tegenwoordigen stand der geographische wetenschap, die ons iets meer leert dan de namen. De behandeling is trouwens niet gelijkmatig, want de beschrijving .van het fransche bergland bijv. is beter dan die der duitsche gebergten , welke eigenlijk in het geheel niet beschreven, maar alleen genoemd worden.
De ondervinding leert echter dat het weinig of geen nut heeft zulke dingen in eene recensie te zeggen. In den regel stoort de schrijver zich toch niet er aan; want ieder heeft zoo zijne eigene opvattingen over het te geven onderwijs en de leeraar kan, bij de keuze uit de overtalrijke leerboeken, daarmede te rade gaan. De tallooze recensies in schoolbladen hebben dan ook nagenoeg alle hetzelfde zoetsappige karakter: zij bestaan voor een goed deel uit gemeenplaatsen. De schrijvers vinden natuurlijk den lof aan hunne //aardige boekjes'", die '/hun weg wel zullen vinden" enzoovoorts, zeer streelend en anderen worden er door aangemoedigd om zich ook aan het schrijven van een leerboek te zetten.
Behalve de verschillen in opvatting betreffende inrichting en methode van een leerboek, zijn er ook nog de aanmerkingen op de onnauwkeurigheid of onjuistheid der voorstelling van de feiten en op de onduidelijkheid; verder op de fouten in opgaven en in spelling. In een leer boek — ik heb het reeds meermalen neergeschreven — dient men in de allereerste plaats volkomen nauwkeurig en duidelijk te zijn. Aan dien dubbelen eisch nu beantwoordt het hier besproken werk niet altijd; het draagt op vele plaatsen den stempel van eene onnauwkeurigheid van uitdrukking, zooals men die in het dagelijksch gesprek gewoonlijk aantreft1). Wat moet een leerling zich wel voorstellen als hij, zonder meer, leest dat de aarde met groote snelheid om eene as draait en dat de aarde «bij de polen"" is afgeplat?; //die afplattingen" bedragen echter zoo weinig," enz. (p. 2).— «De afstand van eene plaats tot den evenaar wordt de breedte van de plaats genoemd"", (p. 4). Bedoeld worden hier de boog-afstand en de geographische breedte. — «Het gedeelte van de aarde, dat tusschen de keerkringen ligt, noemt men de heete of tropische gewesten; daar schijnt de zon 2 maal 'sjaars loodrecht boven" (p. 7). Wat moet een leerling daarvan nu wel maken? — Iets verder: «In de heete luchtstreek duurt de dag 'tgeheele jaar door niet veel langer of korter dan 12 uur", enz. Waarom niet gezegd dat de dag voor eene plaats op den evenaar altijd juist 12 uren duurt, maar dat de verschillen in lengte, naar gelang deijaargetijden , naar de keerkringen toenemen en daar toch wel eenige beteekenis krijgen?
1) Geheel overeenkomstig de wijze waarop de schrijver, in de voorrede van den 2den druk van zijn werkje over Nederlandsch Oost- en West-Indië, spreekt over de meening, uitgedrukt in het «Verslag"" van het Aardrijkskundig Genootschap, Jaargang 1886, bl. 430 e. v. De door hem bedoelde bespreking staat niet in een -/verslag" en daarin wordt ook volstrekt niet aangedrongen op «uitvoerige"" orographische en (nog veel minder op) geologische «beschouwingen"!
56