Tocht naar de boven Kapoeas op het eiland Borneo.
(Zie de vorige aflevering, p. 749).
Bulletin n°. 13 der Maatschappij ter bevordering van het Natuurkundig Onderzoek der Nederlandsche Koloniën bevat het tweede verslag van Prof. Molengraaff, geschreven te Poetoes Sibau, dd. 8 Juni 1894, en het vierde verslag van den heer Büttikofer, dd. 9 Juni 1894, mede uit Poetoes Sibau.
Prof. Molengraaff vertrok den 9den April naar het meren-gebied en bereikte den lOden de koeboe te Nanga Badau, waarvan hij in de volgende dagen de omstreken geologisch onderzocht en o. a. den Boekit Pan besteeg, den hoogsten berg van het grensgebergte met Serawak. Dat gebergte overschreed hij en daalde af in het dal van de Batang Loepar, eene der fraaiste rivieren van Serawak. Het grensgebergte is daar laag en niet meer dan eene aaneenschakeling van lagere en hoogere heuvels; het is een oud, zeer versleten ketengebergte, dat oost- en noordoostwaarts hooger wordt.
Den I6den April was hij weer in het meren-gebied, waar hij den Boekit Limpai, ten westen van het meer (Danau) Soerijang, besteeg; des namiddags te 1 ure bedroeg de temperatuur 35° C. (in de schaduw met slingerthermometer) en — «wat nog veel merkwaardiger is" — te 7 ure des avonds nog 29,8°. De temperatuur van het water van het ondiepe Danau Soerijang steeg op dien dag tot 28° C. In het oostelijk deel van het meren-gebied besteeg Prof. Molengraaff den Boekit Seberoeang (±800m.)en bezocht hij nog eenige andere bergen.
Bij zijne verdere onderzoekingen in het westelijk deel van het meren gebied had hij, bij een marsch van vier uren over ,,spekgladde" boomstammen, het ongeluk te vallen en zijn voet te verstuiken, tengevolge waarvan hij eenig oponthoud had en zijn onderzoek daar slechts gedeeltelijk slaagde. «Stellig kan hier alleen een natuur-onderzoeker, «die minstens vijf eerste prijzen voor boegsprietloopen heeft behaald, met ongestoord succes werken'" !
Den 29sten April was hij te Smitau, roeide van daar de Kapoeas af, bezocht onderweg het Sei Toenggoel-gebergte, den westelijken uitlooper van het keten-gebergte, dat het dal der Seberoeang-rivier *) ten zuiden begrenst, en bereikte den 3<len Mei Sintang. Daar werd de Boekit Këlam onderzocht. Vervolgens begaf Prof. Molengraaff zich, in de laatste dagen van Mei, naar de Embalau, eene rechter zijrivier der Kapoeas, welke tusschen Belimbis (Klambis?) en de uitmonding der Sei Kelan (rechter-zijrivier der boven Embalau), een diep in het gesteente ingesneden dwarsdal door een keten gebergte vormt; het landschap is zeer schilderachtig en, wat geologische habitus betreft, het best te vergelijken met het Rijndal van Bingen tot Coblenz. De rivieren zijn hier moeielijk te bevaren en vormen tallooze stroomversnellingen. De Boekit Tjordoeg is de hoogste berg van het gedeelte van het grensgebergte met Serawak, aan de boven Embalau en 1242 m. hoog; de bestijging duurde 1^ dag. Den 3den Juni was de heer Molengraaff weer te Poetoes Sibau; de tocht naar de Oeloe Embalau leverde hem een fraai geologisch profiel van de lvapceas tot aan de noordelijke grens der residentie,
1) Niet te verwarren met den berg van dien naam, ten N. der Kapoeas, waarvan boven sprake was.