Daar deze avondvermakelijkheid geen einde scheen te zullen nemen, en ik genoeg kava had gedronken, wendde ik vermoeidheid voor, en begaf mij naar de trader's store ter ruste.

Den volgenden morgen bezocht ik de oude koningsgraven, tevens mar ai (iotu la?igi) hetgeen letterlijk „hemelladders" zou beteekenen — op korten afstand ongeveer oostelijk van Mua. Zij zijn, sedert Dumont d'Urville ze beschreef, aanmerkelijk in verval geraakt en thans geheel aan het gezicht onttrokken door een dicht bosch dat rondom en op de graven is gegroeid. Het onderzoek wordt daardoor zeer belemmerd. Met het verdwijnen van den oorspronkelijken godsdienst en der oude gebruiken en instellingen zijn ook deze tempel-graven in vergetelheid geraakt, en hoewel eenmaal het voorwerp van vereering, schijnt thans niemand meer zich om hun aanwezigheid te bekommeren. Deze otu langi zijn groote, allengs oploopende terrassen, waarvan het grondplan een langwerpig vierkant vormt. De afmetingen der gehouwen blokken koraalkalk zijn verschillend. De kleinste door mij gemeten blokken waren een paar meters lang, de grootsten 7 8 m. De dikte bedroeg ongev. '/2—i m. De nieuwere graven van Tongaansche hoofden bevinden zich in de onmiddellijke nabijheid van Mua. Zij bestaan uit hooge hoopen wit koraalzand, waarop in bonte rijen roode koraal en zwarte rolsteenen van eruptieven oorsprong geplaatst zijn. Zij hebben niet dat indrukwekkende voorkomen der oude in het stille bosch rustende otu langi, die reeds behooren tot een voor altoos verdwenen geslacht.

Dienzelfden dag kon ik met behulp van den trader een klein aantal Tonganen nauwkeurig anthropologisch onderzoeken. Eenige zoölogica, waaronder hagedissen, werden mij door kinderen verschaft.

Het was ruim 2 ure toen we de reis voortzetten naar Kotonga, over Hoi, Makaongo en Talafao. De vegetatie langs het geheele traject bleef hetzelfde; vooral kokospalmen, hibiscus en pandanus. Het was opvallend hoe allerwege op Tongatabu vele stammen der kokospalmen een oranjesteenroode kleur hadden, die bij nader onderzoek een lichensoort bleek te zijn. Bij voorkeur groeit deze mossoort op de naar den grond gekeerde zijde van den stam, natuurlijk bij min of meer schuins staande boomen. Op eenigen afstand gezien krijgt men den indruk alsof de stammen gedeeltelijk geverfd zijn. De uitzichten nabij Tafao door het geboomte heen op de kust, de noordelijk van Tongatabu liggende koraalriffen en de groene kleine eilandjes die daarboven verrijzen, zijn zeer bekoorlijk en verbreken de monotonie van het vlakke groene landschap.

Hoe nog enkele sporen uit vroeger tijd zijn overgebleven, en ingewe-