S. Müller !) dwaalt wanneer hij zegt dat de huidkleur der Rotineezen „in het algemeen een weinig donkerder of meer roetkleurig" is dan die der Timoreezen. Integendeel, zooals van Lynden 2) reeds opmerkte, zijn de Rotineezen, en vooral de vrouwen, in den regel lichter van kleur dan de Timoreezen, en overeenkomende met de nos. 30, 30/32, 30/33, 30/44, 44/45 vooral voor de mannen, en 23/26, 23/44 en 26/33 vooral voor de vrouwen.

De Rotineezen bestempelen hun eigen huidkleur met den naam van aó inéméak, waarmede een kleur tusschen zwart en wit bedoeld wordt.

Het tatouëeren is onder de Rotineezen van beide seksen vrij verspreid. Veelal is de binnenkant van den arm en de borst de plaats waar met blauwe kleurstof vooral kapitale letters zijn ingeprikt. Deze letters, die blijkbaar vroegere symbolische teekens hebben verdrongen, zijn die van den naam der dragers. De aanleiding tot het tatouëeren zou bij de Rotineezen zijn (ik vertaal letterlijk het Maleisch van Manafè) „dat zij meenen wanneer zij sterven, die letters of figuren te kunnen ruilen met de wormen in de aarde voor voedsel in het graf of op een andere plaats waar zij heengaan" 3).

De naam Bilba duidt op de afkomst van een deel der Rotineezen uit Belo op Timor. Bilba of Beloeba, is afgeleid van Beloebalangga do Kailakoe, den naam waarmede in de overlevering Atapoepoe wordt bedoeld. Van daar toch kwamen „vele lieden in prauwen ankeren, ten Z.O. van Rote te Donoloön" terwijl ook vóór dien tijd de lieden van Ceram (Sela Soele) over Atapoepoe, ook Sina do Koli genaamd, op Roti te land kwamen 4).

1) Op. cit., p. 268

2) Natuurk. Tijdschr. v. Neder]. Indië, II, 1851, p. 405.

3) Zeer duidelijk is die uitlegging niet. Volgens een andere opvatting zouden de tatouëersels dienen om de wormen te voeden, en zoodoende het lichaam zelf te vrijwaren van door deze dieren te worden verteerd. Niks (I. e.) eindelijk meent, dat de tatoueerteekens zouden dienen als «betalingsmiddel, om, aan de overzijde van het graf, daarmede wormen te kunnen koopen voor levensonderhoud". Dit laatste komt mij zeer onwaarschijnlijk voor.

4) Vergel. Tijdschr. v. Ind. Taal-, Land- en Volkenk., dl. XXVII, 1882, p 549 en vg. en het Journaal van Albert Colfs, p. '.07 , 108. Volgens Manafè wordt Ceram in de traditie ook Sela Soelé do Dailaka (= do Kailakoe?) genoemd, terwijl het thans kortweg Selan door de Rotineezen wordt geheeten. De oude naam voor Eoti zelf, in de zangen gebezigd, is Lote do Loloeï en Kale do Ifalima. Dit «do Loloeï" is wellicht hetzelfde als Donoloön, daar de schrijfwijze der plaatsnamen in de Rotineesche oorkonden even slordig als inconsequent is.