pl. 6, fig. 14 een denkbeeld. Hoewel de hier afgebeelde woning open is, treft men vele gesloten, op palen rustende huizen aan, doch van buiten gezien blijft het type onveranderd. Het dak bestaat uit toewa^-bladeren en rust op vier palen, terwijl de houten verbindingen der windveeren met de kap (pl. 6, fig. 14a) dikwijls op verschillende wijzen met snijwerk versierd zijn. Dit snijwerk heeft blijkbaar — althans oorspronkelijk — een mythisch-symbolische beteekenis. Het herinnert vaak opvallend aan sommige oude gevelversieringen van Noord-Duitsche woningen

De meeste huizen op Roti, die op ± 2 M. hooge palen rusten, hebben vooraan in het midden een houten trap, met zijbeschotten van hetzelfde materiaal en een in tweeën openslaande deur, die toegang verleent tot het inwendige der woning. De trap is nu eens een boomstam, waarin de treden zijn uitgehouwen, dan weder bestaat zij uit dwarslatten, die op de schuinschstaande planken zijn bevestigd. De woning is van binnen vrij duister, s Avonds wordt zij door middel van met kasambi-olie gevulde klapperdoppen verlicht. De meeste woningen zijn in drie vertrekjes verdeeld, waarvan het middelste het grootste is. De vuurhaard is nu eens in het midden, dan weder in een der zijvertrekjes, op den vloer, die uit stevige toewak-balken bestaat. De rook ontsnapt vooral op zijde uit de openingen onder den nok, boven het inspringende dak. Het huisraad is uiterst schaars en voor een deel identisch met kleeding en opschik. Om die te bergen vindt men hier en daar een soort van uit hout gesneden haken of „kapstokken", die aan de huispalen zijn bevestigd. De grootste voorwerpen in een Rotineesche woning zijn de kolossale ronde manden, gevuld met djagoeng Rote (Sorghutn vulgare Pers.) en rijstvoorraad. Onder het huis bevinden zich verschillende landbouwgereedschappen en veelal de weeftoestellen, en verder de varkens en andere huisdieren. Vóór het huis, doch onder de luifel, staan gewoonlijk twee groote rustbanken, waaronder of vóór welke men niet zelden graven vindt.

De uitwendige graven der hoofden en meergegoeden zijn witgepleisterde zerken, smakeloos en lomp van vorm, die eenigszins herinneren aan sommige graven van West-Soemba en Savoe. De graven van minderen zijn slechts kenbaar aan een hoop ruwe steenen, langwerpig vierkant, die somtijds met planken van toewak bedekt worden. De lijken van lieden uit de hoogere en lagere standen worden in liggende houding begraven in een kist.

I) Vergel. bv. Verhandlungen der Berliner Gesellschaft für Anthropologie etc. 18S8, p. 149—150.