hebben blijkbaar veel aan hem ontleend. De mededeelingen van dominé Buddingh ') zijn geheel waardeloos, en werden terecht gekritiseerd door F. S. A. de Clercq2). Hetgeen Jackstein en de „inlandsche schoolmeester 3) mededeelen is onbeduidend, behalve hetgeen de laatste vermeldt omtrent de eerste volkplantingen op Roti. Vorderman 4) heeft later de mededeelingen van den „schoolmeester" aangevuld naar Rotineesche bescheiden. Graafland vermeldt niets nieuws, en Riedel heeft, in zijn overigens vrij uitvoerige aanteekeningen, een eerste (abortieve) poging gedaan om het anthropologische type der Rotineezen te kenschetsen. Wilde ik de uitkomsten mijner eigen ethnographische onderzoekingen te boek stellen, dan zou ik weinig meer kunnen doen dan nogmaals herhalen wat reeds door anderen gezegd is. Ik zal er mij dus toe bepalen slechts datgene te vermelden hetgeen door genoemde schrijvers niet of voorbijgaand behandeld is, of minder juist door hen werd opgemerkt.

Van Soemba komende — over Endeh en Savoe — zette ik den 22sten Augustus, een paar uren vóór zonsopgang voor de tweede maal den voet op Roti. De civielgezaghebber de heer F. S. van de Graaff stelde, met zijn bekende gastvrijheid, de pasanggrahan te Baa 6) ter mijner beschikking, en spoedig had ik mij, met mijn drie jongens, allen min of meer lijdende, en aapje, geïnstalleerd.

Er was dienzelfden morgen, een Zondag, bij den gezaghebber een groote vergadering van radjas (manek) en fetors (Jetol) der verschillende rijkjes. Zij boden mij, met hun gevolg, een goede gelegenheid om de verschillende typen waar te nemen. Mongoloïde gezichtsvormen waren onder hen domineerend, hoewel niet weinigen op West-Timoreezen geleken, en enkelen Europeesche physionomien hadden. Weelderig, sterk golvend haar was zeer algemeen onder deze Rotineezen. Velen waren gehuld in de fraai geweven nationale lafa's, een soort van sjaals.

In deze samenkomst ontving ik tevens den vollen indruk van den klank der Rotineesche taal, die zooals bekend is, in negen, onderling zeer weinig verschillende, tongvallen wordt gesplitst. De op het eilandje

1) Neêrlandech Oost-lridie, dl. III, p. 312. Rotterdam 1861.

2) Allerlei over het eiland Rotti (Bijdr. taal-, land- en volkenk., 3de volgr., dl. IX, 1874, p. 291).

3) Eenige mededeelingen betreffende Rote (Tijdschr. v. Ind. taal-, land- en volkenk., dl. XXVII, 1882, p. 552).

4) Het Journaal van Albert Colfs, p. 103, 116.

5) Eigenlijk Baq-a, de naam van een persoon, welke in vroeger tijd op die plek

woonde.