gelegenheid der samenstelling onzer toekomstige geologische kaa>t." Intussehen heeft deze als het ware voorloopige mededeeling toch waarde, ook met het oog op later voortgezet onderzoek. T.

Eenige mededeelingen over de glaciale en praeglaeiale vormin gen in Twente en den oosthoek van Gelderland, door Dr. H. van Cappelle. Verh. der Kon. Akad. van Wetensch. te Amsterdam. (Tweede Sectie), Dl. III, n°. 9. Amsterdam, Joh. Müller, 1894.

De schrijver heeft getracht de vraag te beantwoorden, of werkelijk het tertiaire leem aan of zeer nabij de oppervlakte in Twente en het Oosten van Gelderland een zóó groote verspreiding bezit als Staring aangeeft; daartoe heeft hij talrijke 1 a 2 m. diepe boringen en gravingen verricht, waarvan de resultaten in tabellarischen vorm uitvoerig worden medegedeeld.

Bijna overal in het onderzochte gebied vormen praeglaciaal zand en leem den ondergrond der grondmoraine (p. 6). Overal waar zuidelijk grint werd aangetroffen, kon zijne ligging op het praeglaeiale leem en zand aangetoond worden (p. fi). Omtrent de belangrijke hoogteverschillen, die het praeglaeiale leem somwijlen in dit gebied vertoont, komt de schrijver tot de volgende resultaten (p. 8): T)e heuvelachtigheid van het diluvium moet hier niet aan eene plaatselijke oprichting der praeglaeiale lagen, doch aan dislocaties van het onderliggende tertiair worden toegeschreven. Die dislocaties waren reeds geëindigd toen de gletschers deze streken bereikten, hetgeen blijkt uit het feit, dat men bij het bestijgen van den Lonneker berg en den Tankenberg, de grondmoraine plaats ziet maken voor eene keibestrooiing (behoorende tot de praeglaeiale leemvorming). Die bergen moeten dus, evenals de Lochemerberg, beschouwd worden als «Durchrngungen" 1). Nogtans bestaat hierjjiet, zooals in het diluvium van Lochem, eeno volkomen onafhankelijkheid der terreinoppervlakte van het relief der onderliggende lagen '), maar is integendeel in Twente en den Oosthoek van Gelderland het bodemoppervlak in algemeene trekken eene afspiegeling van het relief van den tertiairen ondergrond.

T.

Beschrijving der Nederlandsche Zeegaten, Dl. V. Terschelling, Ameland en Zuiderzee. Uitgeg. door het Min. v. Marine, Afd. Hydrographie, en samengesteld door den Chef der hydrographische opnemingen C. J. de Jong Pzn., 4de dr. 's-Gravenhage, Van Cleef, 1894. Pr.ƒ0,75.

Noordzee. Zeegaten van Vlieland, Terschelling en Ameland. Schaal 1 :50,000. Opgenomen in 1892 en 1893 door C. J. de Jong Pzn., J. M. Phaff, C. P. van Hecking Colenbrander en W. Naudin ten

1) Vgl. ons tijdschrift 1893, p. 933.

2) Zie aldaar de op p. 934, in de noot genoemde verhandelingen, n°. L en 8 der Med. omtrent de geologie van Nederland.