dat ze in andere opzichten van elkaar verschillen en het dus niet aangaat, bij de bespreking hunner belangen, ze alle over ééne karn te scheren;

dat de natuurhistorische musea uitsluitend te beschouwen zijn als bewaarplaatsen van wetenschappelijk materiaal;

dat het oudheidkundige, maar vooral het ethnographische museum, daarentegen een gemengd karakter hebben en tevens geroepen zijn om door het publiek te worden geraadpleegd;

dat dit laatste slechts in de groote steden behoorlijk kan geschieden;

en dat dus door blijvende vestiging in eene kleine akademie-stad aan de Nederlandsche natie wordt onthouden het beste middel tot opvoeding des volks, tot aankweeking van lust tot onderzoek, door de aanschouwelijke voorstelling van 's menschen geestelijke en stoffelijke werkzaamheid.

De geologische opneming van Java.

Na meer dan tien jaar arbeidens is thans door het korps ingenieurs van het mijnwezen in Nederlandsch-Indië, onder de leiding van Dr. H. D. M. Verbeek, de geologische opneming van Java voltooid. De resultaten zijn neergelegd in een kaart van 276 bladen. Het plan bestaat deze kaart te doen drukken, herleid op de schaal 1 a 200,000, de helft der grootte van de bekende residentie-kaarten.

Het zal dan mogelijk zijn door vergelijking van beide kaarten het verband na te gaan tusschen de gesteldheid van den bodem en hare plantbekleeding en gebruik voor de cultuur, evenals dat tusschen den aard der gesteenten en den vorm der gebergten. Java zal dan zoo goed zijn in kaart gebracht, als met bijna geen enkele andere Europeesche bezitting het geval is. Van de residentie-kaarten ontbreken nog slechts twee, de Preanger Regentschappen en Bantam, waarvan de eerste waarschijnlijk nog in dit jaar gereed komt, waarna met de laatste zal worden aangevangen.

Ook naar den tekst bij de kaart, de geologische beschrijving, mag met verlangen worden uitgezien. Nog steeds is Junghuhn's werk, dat meer dan veertig jaar geleden verscheen, daarvoor de eenige uitvoerige bron. Junghuhn kende op Java geen oudere dan tertiaire gesteenten. Eerst veertien jaar geleden werden zeer oude steensoorten door den mijningenieur Fennema ontdekt. Over hun uitgestrektheid en beteekenis zal thans het eerste licht opgaan. De uitstekende terreinbeschrijving, die de heer Verbeek van een groot deel van Midden- en Zuid-Sumatra geleverd heeft, is een waarborg, dat ook die van Java aan alle eischen der wetenschap zal beantwoorden en voor de practijk van niet minder groot nut zijn. (Telegraaf).