Van geheel ZW. Soemba is niets met zekerheid bekend. Hetgeen men bij eenige schrijvers over die streek vindt, o. a. bij J. D. K. '), Gronovius en Roos, berust slechts op mededeelingen uit de tweede en verdere hand.

De bevolking van de negorij Tanah-Kadoenggoer zou volgens de overlevering van Sasar afkomstig zijn 2). Slechts een lang verblijf onder deze lieden zou kunnen uitmaken in hoever dit waar is, en verder licht verspreiden over de zeer vage ethnogenie van Soemba.

Het was in het geboomte nabij Tanah Kadoenggoer, dat ik voor het eerst op Soemba een mandje zag opgehangen, waarin de nageboorte was gesloten. Ook hier, evenals op Timor en bij vele andere volken van Insulinde, wordt de nageboorte als de bloedverwant van het pasgeboren kind beschouwd, nu eens als broeder dan als zuster, al naar gelang van het geslacht van het kind. Of ook in West-Soemba, zooals in het oosten des eilands, de nageboorte eerst boven het vuur in de kookplaats wordt opgehangen 3), durf ik niet beslissen.

Vóór een der huizen te Manoea Kalada, ik meen dat van den radja, stond een huispaal in den grond, die blijkbaar in een soort van offerpaal herschapen was. Aan het boveneinde was een soort van kraag of krans van lontarbladeren bevestigd. Aan het uiteinde van ieder blad hing een dot wit katoen. Rondom den voet van den paal waren een aantal ruwe steenen opgestapeld. Ik kon omtrent dit zonderlinge toestel niets anders te weten komen, dan dat men, of liever Sinto, het merapoe andoeng heette 4).

1) In het tijdschrift -De Oosterling", Dl. II, 1836, p. 41, 63—86.

2) De Roo, o. c., p. 27.

3) Ibidem, p. 6. De Roo vermeldt niet, wat er daarna met de placenta enz. geschiedt. Vermoedelijk zal een en ander wel eveneens worden opgehangen, begraven of verbrand, daar toch volgens het geloof, deze -jongere broeder of zuster" na eenige dagen sterft. t

4) Volgens De Koo (Soembaneesch-Hollandsche woordenlijst, 1. c., p. 32, s. v. maramba) is m. andoeng synonym met maramba ratoe, wiens rol naar ik vermoed ongeveer gelijk is met dien van .toewan tanah" op Savoe en Roti. Vergel. De Roo's Eenige mededeelingen, p. 27—28, waar deze schrijver zegt, niet te kunnen mededeelen, wat de maramba andoeng te verrichten hebben. Wanneer iemand als de heer De Roo, na een jarenlang verblijf op Soemba en bekend met de taal, omtrent dergelijke vraagpunten nog in het onzekere verkeert, dan kan het niet verwonderen, hoe weinig grondigs ik en een ander, die slechts als ephemere verschijningen onder een volk vertoeven, kunnen te weten komen. Indien alle schrijvers, die hier of daar met een ethnologisch doel gereisd hebben, er zooals de heer De Roo (wiens overigens belangrijke bijdrage