zoodat, toen de toonen van den boeroeng kwa mij wekten, en ik in de eerste morgenschemering mijn blik over den omtrek liet gaan, gelukkig geen enkel onzer paarden vermist werd.

Kort vóór 8 was onze troep weder op marsch, met het doel dien dag tot Palamedo te reizen. Weder op het met spaarzaam gras bedekte kalkplateau gekomen, volgen we dit westwaarts, terwijl de zee op een paar kilometers afstand naar het noorden zichtbaar blijft. Na ruim een uur rijdens dalen we af in de Loko-oerang, een kronkelend diep dal, met veel geboomte, gras en varens, een kleine oase, wier aanwezigheid men eerst bemerkt wanneer men er vlak bij is. Aan de andere zijde van het dal weder boven gekomen, zetten we den rid voort over treurige plateaux van koraalkalk tot aan de Waidé of Waindé rivier, die we tegen ii ure bereiken1). Kort te voren verlaat het enge pad den rand van het plateau om zeewaarts te voeren langs terrasvormige hellingen.

De hoogte van het tusschen Napo en Waidé liggende tafelland varieerde tusschen ± 73 en 92 M.

De Waidé is te dezer plaatse, niet ver van haar monding, weinig meer dan een diepe geul in den kalkbodem waarop hier en daar, evenals bij Taimanoe en elders, groote blokken conglomeraat, waarin eruptieve rolsteenen , worden aangetroffen. Ook vond ik hier een losliggend stuk graniet.

Daar de streek hier bosch- en grasrijk was en er bovendien veel vogels voorkwamen, liet ik halt maken, ook om ons middagmaal te doen toebereiden. Vooral talrijk waren hier de fraaie groenachtige bijeneters (Merops ornatus Lath.) en zwaluwen (Colloccllia sp.) die hun holen in de nabij zee liggende rotswanden hadden. Het was een blakende hitte; te half 1 stond de thermometer in de schaduw op 87° F.

Terwijl we onze rijst en gebraden deng-deng verorberden, verscheen er een Soembaneesch ruiter, die op de hertenjacht was. Een zijner wapenen bestond uit een werpspies met bamboepunt, die ik van hem kocht.

Na een halte van bijna drie uren vervolgden we onzen weg, die nu eens langs het uit fijn wit zand bestaande strand leidde dan weder over met gras bedekte koraalkalk niet ver van zee. Er kwamen hier veel ta-

1) Ook de Waidé ligt veel te ver oostelijk op de kaart van Roos en die van Stemfoort en Ten Siethoff. Wanneer met «Wendie", een ankerplaats, voorkomende op de hydrographische kaarten van 1880 en 1893 de monding der Waidé wordt bedoeld, dan is die ligging eveneens foutief. Er komen hier somtijds schepen ten anker met het doel om paarden te koopen. De paarden van het landschap Sasar zijn te recht vermaard. Vergel. Roos, o. c., p. 30 en 84, 85.