het strand in W. richting, op welk traject Sinto een paarlgrijzen reiger schoot, en sloegen daarop bij de Nangamisi1), een onbeduidend riviertje, links af de grazige heuvelen in langs een zeer ruw pad, dat sterk steeg. De bodem bestaat hier uit witten kalksteen. Tegen half 10 bereiken we Samparëngo, welks eigenaardige ligging op een hoogvlakte (± 335 m.) aan den rand van een paar steile afgronden, mij eenigszins aan die van Constantine herinnerde. Zware, hooge muren van opeengestapelde steenen, met banquette en zware poortdeuren voorzien, omgeeft deze kampong, die gedeeltelijk nog door een tweeden, binnensten muur is versterkt. Samparëngo telt circa 30 huizen; de meesten groot en allen van het type als afgebeeld op pl. 5, fig. 11. Het huis van den toevallig (?) weder afwezigen radja maakt evenwel door zijn buitengewone grootte en eigenaardig bouwmateriaal een uitzondering. Het bevat verschillende afdeelingen, terwijl de buitenste wanden gedeeltelijk uit groote stukken karbouwenhuid bestaan. Van binnen gezien schijnt het matglas met een rossen weerschijn. Niettegenstaande de afwezigheid van den heerscher van Samparëngo, liet men ons toe het inwendige van zijn „paleis" te bezichtigen, voor zoover dit in het schemerdonker mogelijk was. Eenige vrouwen, echtgenooten en verwanten van den radja en slavinnen, namen de honneurs waar. Ook hier hingen, evenals te Taimanoe, onder de voorgalerij der vorstelijke woning een aantal koperen gongs, waaronder een paar zeer groote.
Achter het huis trekken eenige kolossale steenen graven de aandacht. Hier rusten verschillende leden der vorstelijke familie. Deze monumenten bereiken ongeveer manshoogte, zonder de recht opstaande, £l jour bewerkte, hoekversieringen en grafsteenen mede te rekenen. Zij zijn wit gepleisterd. Volgens Roos zijn deze graven door Endeneezen vervaardigd, hetgeen mij wel waarschijnlijk voorkomt, daar zij ten eenenmale het Soembaneesch karakter missen. In andere gedeelten der kampong bevinden zich de graven der minderen, kabisoes2) (en slaven ?) in den op Soemba zoo algemeenen dolmenvorm.
Het gelukte Sinto niet, te Samparëngoe iemand te bewegen, zich door mij te laten meten; evenwel kwam ik ook hier in het bezit van een paar ethnographica, waaronder een werpspies (nimboe kawala)3), een
1) Niet te verwarren met de Nangamesi-rivier tusschen Waingapoe en Taimanoe en de baai van Nangamesi, de eigenlijke reede van Waingapoe. Volgens Roos ;o. c., p. 98) beduidt misi, droog; mesi daarentegen beteekent, zooals men weet, zont, en nanga, rivier.
2) Kctbisoe's = de middelstand of vrijen, tusschen de maramba s en slaven.
3) Roos (1 c. p. 17) spreekt van «een soort van pijl" (sowar) die moeielijk anders dan de werpspies kan zijn. Trouwens het woord sowar is mij nooit ter oore gekomen,