hoofd ten strijde toegerust, op zijn heerlijk vurig paard gezeten, levert een weinig minder eigenaardig gezicht op dan een Prairie-Indiaan op het oorlogspad. Hem, die ze eenmaal zag, blijven beide beelden onuitwischbaar bij.

Onder de 7 mannen en 6 knapen, die ik te Taimanoe mat, varieerde de schedelindex van 74,8—83,1, dus van dolichorephaal tot subbrachycephaal, doch met gering domineeren van den eersten vorm. Gebogen en rechte neuzen, met indices van 70—92,1, alleen bij de mannen, waren heerschend. De gestalte der meeste mannen, die ik hier niet mat, doch schatte, zal om en bij het gemiddelde zijn geweest, hoewel er enkelen bij waren, die 1 m. 70 of daarboven maten. Het hoofdhaar van allen was sluik, zonder een spoor van kroezen of golven, altijd voor zoover de kambala of hoofddoek van boomschors bij hen, die ik niet mat, mij toeliet over de soort van haar een oordeel te vellen.

Deze nagenoeg 2 m. lange doek, wit of rossig bruin van kleur, wordt volgens Teysmann, vervaardigd uit de bast van Broussonelia, Atitiarisen Ficus-soorttn '), en gelijkt zeer op de tapa der Polynesiërs. Uit het dragen van de kambala, met een punt al of niet naar boven, kan men den maramba herkennen. (Verg. pl. 10, fig. 4). Van dezelfde stof worden schaamgordels en, ver in het binnenland en aan de zuidkust, mantels (wangga) vervaardigd.

Aan het zeestrand nabij Taimanoe groeit de stekelige Spinifex squarrosus L., een plant waarvan Teysmann geen melding maakt, vaalgeel, zich weinig verheffend boven het mulle zand. Eenige aloude casuarinen, met een donker triestig loover, ruischen zachtkens in den wind, en zijn als bakens ver zichtbaar van uit zee. Talrijke vlugge steltloopertjes (Tringa minuta Leisier) wippen langs het schuim der eeuwig komende en gaande zee, die hier vele schelpen op het strand heeft geworpen. Men vindt er verschillende jVeri/a-soorten, Spirula peronii Lam., Nassa, Natica, Delphiniala laciniata Lam. en vele meer. Ook dezelfde Melania-soort uit den bergstroom bij Lëntang heeft hier heen, ver door het water mêegevoerd, haren weg gevonden.

Daar de paarden 's nachts niet goed bij elkander bleven en er een paar wilden wegloopen, had ik in mijn hangmat tusschen het geboomte weinig rust, en zag met genoegen den morgen dagen. De thermometer wees te half zeven reeds 78°. We verlieten te 73/4 het bivak, en richtten ons naar Samparëngo of Hamparëngo. We volgden gedurende een uur

1) Soembaneesch noenuek.