Na kort daarop voor het middagmaal en het beter verdeelen der lading op de pakpaarden een paar uur te hebben stil gehouden aan den sterk hellenden, lommerrijken oever eener beek, waar ik een aantal waterkevers ving, volgden we een ruw pad, dat eerst stijgend, daarop steil naar omlaag voerende, ons tegen 2 ure 's middags te Lëntang *) bracht. Deze kleine Soembaneesche kampong ligt ± 167 M. hoog in een diep, nauw dal, dat aan de eene zijde door den berg 'Ndatar begrensd, van Waingapoe uit duidelijk zichtbaar is. Lëntang bestaat slechts uit een zevental huizen van den op Soemba meest algemeenen vorm (pl. 5, fig. n) met daken van alang-alang en het overige van hout, waarbij de harde ronde stammen van den lontarpalen een voorname rol spelen. Op een open ruimte tusschen de huizen bevonden zich een aantal graven, die aan zeer kleine hunebedden of dolmens deden denken, en waarvan pl. 7, fig. 17 een voorbeeld geeft.
Er waren hier slechts weinig menschen, die zich eenigszins schuw tegenover ons betoonden. De meesten waren, ik weet niet om welke reden, afwezig. Het was dan ook niet zonder groote moeite, dat wij voedsel voor de paarden kregen: gras, djagoengbladen en djagoengkorrels, de laatste alleen voor mijn drie eigen paarden. Dit uitstekende voedsel, in matige hoeveelheden nu en dan verstrekt, en zoo algemeen in Spaansch Amerika, wordt nimmer doör een Soembanees aan zijn paard gegeven. Van daar, dat mijn paarden er aanvankelijk niet hard in beten; doch spoedig geraakten ze er aan gewend en aten het met graagte. Aan hun bijna dagelijksche maïsrantsoenen schrijf ik het toe, dat mijn paarden zoo veel beter de vermoeienissen van meer dan twee maanden reizen op Soemba verdroegen dan een der andere paarden van mijn karavaan. Vooral Maramba had, toen ik Soemba verliet, weinig van zijn gewicht verloren. Vandaar, dat een mijner jongens zeide: „Toewan poenja koeda seperti toewan: koewat sakali" („het paard van mijnheer is zooals mijnheer zelf: zeer sterk").
In de beek, die door de vallei onder Lëntang naar omlaag spoedt, trof ik exemplaren aan eener nieuwe Mèlania-soort, welke tevens op Groot Bastaard voorkomt. Ethnographisch noch anthropologisch viel er te Lëntang iets van belang uit te richten.
Toen we dus op het voorgalerijtje van een der huizen den nacht hadden doorgebracht, wat mij betreft met de koorts, zeiden we dan ook de plaats vaarwel. Mijn plan om de bergkampong 'Ndatar te bezoeken, moest ik om de zeer afdoende reden opgeven, dat dezelve verwoest was. Eenige
1) Roos (o. c., p. 100) noemt deze kampong Latang.