mometer teekende 's morgens te 7 ure 72—75°» te 2 ure 's middags 88°, te 9 ure 's avonds 72—73° F.

Den 11 den Juni ving ik, vergezeld door den heer de Korte, mijn eersten tocht aan. Als tolk en gids had ik een Belonees van gemengd bloed uit Portugeesch Timor gehuurd, die mij ook op alle latere tochten vergezelde. Ik betaalde hem f 1.— per dag, behalve zijn onderhoud. Zijn eigenlijke naam was Yacinto Saldanha, doch hij was beter en algemeen bekend onder den naam van Sinto of Sintoe, en bij dien door het gebruik geijkten naam zal ik hem blijven noemen. Van zijn jeugd af op Soemba, had hij daar veel gereisd en werd op vele plaatsen gaarne gezien. Hij was eenigen tijd op zee en zelfs met een paardenschip op het eiland Mauritius geweest. Behalve een paar Soembaneesche talen, was hij het Savoeneesch en Maleisch machtig en beschikte bovendien over een weinig Portugeesch en Engelsch. Even geslepen als intelligent, doodleuk als onverschillig, bezat hij een zekere mate van natuurlijken humor en takt, die hem in staat stelde zich steeds te voegen naar iedere omstandigheid. De paardencommissie van het leger was Sinto eenige jaren geleden van veel dienst, hoewel het gerucht liep, dat hij het was die de prauw, welke de geldkist der commissie overbracht, opzettelijk deed kantelen, en hij zich later daarvan meester maakte. Wat daarvan zij, het is zeker dat ik op Soemba geen beteren tolk en gids had kunnen vinden, al was hij ook niet altijd vertrouwbaar daar waar het zijn antwoorden op mijn vragen gold. Met zijn zwaren zwarten knevel, sterk sprekende gelaatstrekken en forsche gestalte deed Sinto meer aan een SpaanschAmerikaanschen mesties dan aan een inboorling van Insulinde denken.

Behalve de heer de Korte en ik zelf telden we 7 man, waaronder een politie-oppasser, en 11 paarden. Te ruim 9 ure van Waingapoe vertrokken, hielden we aanvankelijk een Z., daarna een Z. W. en W. richting, over grasrijke hellingen van koraalkalk, die hier en daar tot roode, terra cottakleurige klei was verweerd. Vijf kwartier later hielden we eenige oogenblikken halt te Pengadoekapal, een kleine door een steenen wal omgeven kampong, waar de „kroonprins" van Taimanoe in een groot huis verblijf pleegt te houden. Hij was echter afwezig, evenals er bijna niemand anders ter plaatse was. Spoedig daarop trokken we over een beek, waar ik verschillende schelpen vond, w. o. de zoo algemeen in de Timor-groep verspreide Helix argillacea Fer. en een nieuwe Nanina-soori, hier subfossiel, doch elders op Soemba, zooals later bleek, nog levend voorkomende «).

1) Schepman, Land- en freshwatershells etc.. 1. c., p. 148—149.