zijn om ze hier uitdrukkelijk te vermelden. — Hoe onze kennis van Roti door Wichmann's reis toenam, is nog eens weder gebleken uit het artikel, met kaart in Petermann's Mitteilungen verschenen1), terwijl de vermeerdering der kennis van Nieuw-Guinea ter Zuidkust op de grenzen van het Nederlandsche en Engelsche gebied, waar het terrein bij gelegenheid van het vaststellen der grenslijn, door een Engelsch-Nederlandsche Commissie werd onderzocht, nog onlangs door ons is besproken.

Wij hebben hier weinig meer bij te voegen.

Hebben wij kunnen aantoonen, wat en hoeveel er verricht werd door regeering, gesubsidieerde vereenigingen en particulieren, nog een enkel woord over de richting, die bij het geographisch onderzoek, vooral van den kant onzer Vereeniging, dient ingeslagen te worden.

O. i. moet door het Aardrijkskundig Genootschap vooreerst het pionierswerk geleid of ter hand worden genomen, d.i. het onderzoek van kust, bodem, rivier, klimaat en producten der te dien opzichte nog onbekende of weinig bekende eilanden en groepen, die, vooral in het O. van dien Archipel, overvloedig aanwezig zijn; 2°. samenwerking met de Hydrographie en onze voortreffelijke zeeofficieren, ten einde, vooral in de minder bekende zeeën der groote Oost, diepzeepeilingen en waarnemingen betreffende zeestroomingen, temperaturen en zoutgehalte dier zeeën te doen verrichten; 30. het aanknoopen van verbindingen met civiele en militaire ambtenaren, ten einde nieuwe geographische gegevens zoo spoedig mogelijk in ons Tijdschrift, of, zoo noodig, door een Regeeringssubsidie gesteund, afzonderlijk te doen publiceeren; 40. het verspreiden, cartographisch voorstellen en in het onderwijs doen doordringen van alles, wat door de sub 1, 2 en 3 genoemde wetenschappelijke nasporingen als vaststaande, als wetenschappelijk gemotiveerd, in het licht werd gesteld. — Daar bij de verdeeling van arbeid ook de landkunde behoorlijk moet beoefend worden; daar de nestor der geographie van Insulinde het tijdperk van rust is ingetreden (doch daarom niet die der werkeloosheid); daar de eenige hoogleeraar in aardrijkskunde hier te lande slechts een beperkten tijd aan Insulinde kan schenken, worden de jonge geographen in Nederland en de leden onzer Vereeniging dringend opgewekt om, naast onze vele en voortreffelijke beoefenaars der volkenkunde, der natuurkundige wetenschappen, der taal- en oudheidkunde — ook de landkunde, de eigenlijke geographie, niet te verwaarloozen.

1) 1893, p. 97.