Boot's .,Korte schets van Ceram's Noordkust" ') en Moorrees' „Indrukken over de Molukken, in t bijzonder over Ceram" 2), verschenen in ons Tijdschrift en zullen U nog voor den geest staan, zooals de Heer Pleyte het ethnographisch gedeelte van dat eerste artikel redigeerde en aanvulde, terwijl dat van den Heer Moorrees zich meer op practisch dan op geographisch gebied beweegt.

Gaarne had ik U iets over de onderzoekingen van prof. Martin medegedeeld, doch, daar over het geographisch-geologisch gedeelte van die reis, zooals coll. Martin mij voor eenige dagen schreef, zelfs nog geen voorloopige publicaties bestaan, kan ik U alleen iets mededeelen over Ambon en de Oeliassers, van wier beschrijving de reiziger mij welwillend de proefvellen voor eenige dagen afstond 3) en voorts over Ceram, van wier geologische samenstelling hij mij mondeling iets mededeelde4). De reizen op Flores van den controleur Meerburg door het binnenland van Manggarai, in het Westen van dit eiland5); de mededeeling van J. W. Stoutjesdijke) over de Noordkust; de reis van den controleur Hoedt naar diezelfde Noordkust7) en de voetreis van Kleian 8) over het Oostelijk deel hebben onze kennis van de genoemde gedeelten met eenige nieuwe bijzonderheden vermeerderd, die van niet genoeg gewicht

1) X (1893), p. 560 en 885 (Mitt. LB. 1893, 771).

2) IX (1892) p. 654 (Mitt. LB. 1893, n°. 503).

3) Wat de Oeliassers betreft, daarover bericht Prof. Martin het volgende: Die drei Oeliasser haben wir als eben so viele Vulkanruïnen kennen gelernt, welche die östliche Fortsetzung der jung eruptiven Höhen von Hitu darstellen, und es ist sehr wahrseheinlieh, dass die Bildung der Bai von Arabon (welche Hitu von dem geognostisch so völlig abweichend gebauten Leitimor trennt), in ursSchlichem Zusammenhange mit deuselben Vorgangen steht, durch welche der Ausbruch der jung eruptiven Gesteine des nordlichen Ambon und der Oeliasser erfolgte. Zusammengenommen, bilden diese letzteren die Fortsetzung der Reihe vulkanischer Insein, welche sich von Banda aus uber Manuk und Sarna bis nach Roma hinzieht und deren nördliche Grenze bis heute unbekannt war *).

4) Op Boeroe en Ceram worden archaeïsche gesteenten (lei, graniet, zandsteen) naast kalksteen en alluvium aangetroffen.

5) Tijdschr. Bat. Gen. v. T. L. en V. XXXV, p. 113 (Mitt. 1893, L.B., 502).

6) Tijdschr. K. N. A. Gen. VIII, p. 748 (Mitt. Litt. ber. 1892, 1055).

I) Tijdschr. Bat. Gen. T. L. en V. XXXVI, p. 281 (Mitt. 1893, L.B. n°. 766).

8) Tijdschr. V. h. Bat. Gen. v. T. L. en V. XXXIV, p. 485 (Mitt. 1892, L.B. n°. 1056).

*) A. Wichmann erwahnte noch ausdrücklich dass Ambon Haruka und Saparua der genannten Reihe nicht mehr zugezahlt werden dürften (Sammlung d. geol. Reichsmuseums in Leiden, I, Bd. II, p. 197.).