ding, om iets langer stil te kunnen staan bij den Sapoedi-archipel, waarover in het Tijdschrift van het Bat. genootschap twee bijdragen, van de heeren Verwyk en Jochim, verschenen zijn. Volgens Verwyk 1) is het hoogste punt op de groep 124 m. Overigens zijn de eilanden laag (als men enkele heuvels uitzondert), zonder vulkanen, rivieren en meren, met een gordel van riffen omgeven, door hun klimaat, producten en cultuurtoestanden aan Madoera herinnerende. In het artikel van Jochim worden enkele gegevens, vooral op physisch gebied, in dat van Verwyk voorkomende, aangevuld, terwijl het tevens door een kaart van i : 50,000 wordt opgehelderd2). Ons trof het feit, dat hij geen eruptief-gesteenten aantrof, waar Verwyk beweert, dat zij er zelfs in massa aanwezig zijn. — In zijn artikel over het Diëng-gebergte 3) meent de heer Verwyk, die 3V1 jaar te Bandjar negara vertoefde, naar aanleiding der kadastrale opnamen te Bandjar negara en te Wonosobo, de beschrijving van prof. Veth, die hij vrij nauwkeurig noemt, te kunnen aanvullen en de kaart te kunnen verbeteren. Het eigenlijke Diëng-gebergte is volgens hem een uiteengeslagen krater; de verbindende ruggen der vijf toppen Djimat, Prahoe, enz. zijn de restes van den verbrijzelden en in stukken verdeelden kraterrand. Binnen dien rand liggen eruptiekegels, G. Pangonan, e. a. Volgens Verwijk zou de vroegere Diëngstad niet door een vulkanische eruptie verwoest, maar, als zoovele centra van brahmaansche en boeddhistische cultuur, langzamerhand verlaten zijn.
Nadat wij er nog even aan hebben herinnerd, dat Javas oudheden en geschiedenis4) alsmede de bevolkingscijfers in beide laatste jaren meermalen onderwerpen van studie vormden, roepen ons thans:
Borneo, Celebes, de Molnkkeu en de Kleine Soenda-eilanden.
Om deze gezamenlijk te behandelen, en weder met de hydrographische en topographische opnamen te beginnen: in Borneo s Westerafdeeling werd in 1891 en '92 het opgemeten terrein (schaal 1 : 200,000) uitgebreid met een oppervlakte van 13,634 en 13,816, samen dus 27,4500 kil., en
1) Tijdschr. Bat. Gen. v. Taal-, Land- en Volkenk. XXXV, 1892, p. 234 (zie Mitt. 1893, LB. n°. 499).
2) Ibid., XXXVI, 1893, p. 343 (Mitt. LB., 1893, n°. 764).
3) Ibid., XXXV, 1892, p. 215 (Mitt. LB., 1893, n°. 498).
4) Over de oudheden zie onder N. I. in haar geheel. Meer bijzonder op Java's geschiedenis hebben betrekking de artikelen van C. K. van Kesteren, Waarschuwingen voor den Java-oorlog, Ind. Gids, XIV, p. 973; R. J. Oosterhoff, Lady Raffles, Ibid, p. 1368; A. W. Stellwagen, Sultan Amoengkoe Rat. Een bladzijde uit de geschiedenis van Mataram, ibid., p. 1859 en 2276.