bekend zijn, wat mij echter geen recht geeft om deze als nieuw te beschouwen, zoolang ik van materiaal en de noodige literatuur voor vergelijkende studie verstoken ben. Aan zeer interessante vormen, wier vangst mij zeer verheugde, is echter geen gebrek, dank zij de moeite, om veel kleine, eenvoudig gekleurde, weinig in het oog loopende vormen machtig te worden. Dat de collectie zoogdieren veel interessante soorten zal bevatten, is niet aan te nemen, hoewel ik mij ook in dit opzicht groote moeite gegeven heb; ook van de visschen kan hetzelfde gezegd worden, omdat ik bij den hoogen waterstand der rivier, gedurende mijn verblijf te Poetoes Sibau, geen goede gelegenheid tot verzamelen op groote schaal had, en aan de Kenepai geen visschen te vinden zijn. Rijker en belangrijker is de verzameling van reptiliën en amphibieën, minder die van schelpdieren, crustacea en wormen. Insekten werden in vrij groot aantal verzameld, vooral vele kleine nachtvlinders.
Het aantal zoogdieren en schedels bedraagt 114 stuks, die iets over de dertig soorten vertegenwoordigen; vogels, meestal als huiden geprepareerd, 616 stuks met 140 soorten, 106 rept. en amph., grootendeels in spiritus, waarvan ik het soortgetal op dit oogenblik moeielijk kan bepalen, maar hetwelk ik taxeer op ± 40 soorten; 52 visschen op spiritus, behoorende tot 22 soorten, waaronder eenige zeer interessant; ± 70 slakken , enkele regenwormen, waaronder ook eenige reusachtige exemplaren , enkele krabben etc. Wat de insekten betreft, waag ik voorshands geen getal te noemen.
Van den heer Van Velthuysen ontving ik zooëven 4 schedels (gesneld) vanDajak6, meer speciaal Boekats, in Sarawak genoemd Oekits, van de Boven-Mendalem-rivier, een rechter zijtak der Kapoeas, afkomstig van een sneltocht, gehouden in Mei 1893. Deze schedels zijn bij de zoölogica verpakt en bestemd voor 's Rijks Ethnogr. Museum te Leiden.
Mijne gezondheid laat sedert Nieuwjaar niets te wenschen over, en ook van mijne reisgenooten mag hetzelfde gezegd worden. Dr. Hallier heeft verlenging van verlof gekregen en zal nu vermoedelijk de geheele expeditie mede maken.
Wij vernemen verder, uit de dagbladen, dat Kapitein P. C. van der Willigen, van de artillerie van het Oost-Indisch leger, aan den tocht door Borneo zal deelnemen, tot het doen van topographische opnemingen.