bewoonbaar land; 3 mill. heet. waren ingenomen door wouden met moerassigen bodem. Beide bestonden uit grootere of kleinere stukken , die door moerassen waren gescheiden, waardoor het land zeer ongezond was, zoodat de bevolking — nauwelijks een half millioen zielen — lichamelijk zwak en onderhevig was aan eene ziekte, die plica polonica werd genoemd,
Jilinsky, die in Polessie werkzaam was, ten behoeve der meting van de parallel , werd tevens belast met de opneming van dat gebied, met het oog op de droogmaking. Er werden waterpassingen verricht over eene oppervlakte van 80,000 qkm. (nagenoeg twee en een half maal die van ons land) en ter lengte van 21,500 km. Ook werd de water-afvoer der 1'ripet en van hare zijrivieren bestudeerd. Het gebied dier rivier vormt een bekken, van welks randen het water naar de Pripet afloopt; de helling van het midden naar de randen bedraagt 3 ïi 4 meters per 10 km. Bij de stad Pinsk, waar de Pina zich in de Pripet stort, ligt deze laatste — welker gemiddelde snelheid daar lm. per sec. bedraagt — op 132 m. boven den zeespiegel en 38 m. boven het vereenigingspunt met de Dnjepr. Do talrijke zijrivieren hebben een zeer gering verval (nauwelijks 40 cm. per km.) en zeer lage oevers. Ten behoeve van het geologisch onderzoek zijn er 390 putten gegraven, van 7,5 m. tot 24 m. diepte; het is gebleken dat de geologische gesteldheid van het geheele gebied dezelfde is. De bovenste laag bestaat uit moerasveen, van zeer jonge vorming, ter dikte van 3 1 6 m., en waarin overblijfselen van boomen voorkomen. In sommige streken vindt men, onmiddellijk onder het veen, ijzerhoudende lagen (ijzeroer-banken), die bijna 60 cm. dik zijn. De hoogere, en dus droge, gedeelten van Polessie' zijn bedekt met eene dnnne laag zandige klei, waarop planten groeien; op vele plaatsen ligt het zand aan de oppervlakte. Al de veenlagen liggen op geel, fijnkorrelig zand, waarvan zij somtijds slechts zijn gescheiden door eene dunne leem-(klei-)laag. Onder het gele zand vindt men grijs zand, dat grover van korrel wordt naarmate de diepte toeneemt en in kiezel overgaat. Men vindt daarin groote en kleine erratische blokken, zooals gneiss, syeniet, dioriet, porphier enz. Onmiddellijk onder het zand ligt gele en blauwgrijze leem in lagen van verschillende dikte, soms meer dan 18 m. dik. Hier en daar ligt die leem aan de oppervlakte, elders vormt hij ondergrondsche, ondoordringbare bekkens, die onderling in verband staan en gevuld zijn met water en zand. Daaronder vindt men grijs zand en nog dieper oudere vormingen bestaande uit zeer vaste gelaagde leemmassa's of glauconietzand, alsmede kalk- en krijtgesteente. Ook komt er hier en daar löss voor, welks machtige lagen soms vrij groote heuvels vormen. Zoetwater-bronnen komen in de moerassen slechts bij uitzondering voor.
Tengevolge van die topographische en geologische gesteldheid hebben er voortdurend overstroomingen plaats, want de rivieren hebben weinig verval en lage oevers, terwijl het water in den ondoordringbaren ondergrond niet kan wegzakken. Daar komt nog bij dat wanneer de sneeuw, in Maart en zelfs in Februari, in het zuidelijke Volhynië begint te smelten, de vandaar komende zijrivieren der Pripet veel water aanvoeren, dat stuit op het ijs der hoofdrivier, zoodat het land over groote uitgestrektheden onderloopt. Bovendien heeft de Pripet bij de stad Mozyr eene zeer nauwe bedding, waardoor de water-afvoer belemmerd wordt. De overstroomingen, die in het voorjaar beginnen, duren somtijds tot Juli, maar dan keert het water toch niet geheel in de bedding der rivieren terug, want, tijdens den langen stilstand van het water, heeft
29