en buitenlandsche vakgenooten of inrichtingen, hetgeen dan ook Virchow van hem deed zeggen: „Seine Liberalitat ging so weit, dass er manche auswartige Sammlung mit den werthvollsten Gaben ausgestattet hat." Zoo schonk hij aan Welcker te Halle a/S. een reeks van 35 schedels; het Museum Vrolik en Leiden bedacht hij. De Nederlandsche schedels, die hij — op verzoek van Topinard — in 1878 op de Wereldtentoonstelling te Parijs exposeerde, gaf hij daarna ten geschenke aan de inrichting, die thans den naam draagt van Musée Broca. Dr. Sasse was dan ook membre associé étranger der Société d'Anthropologie te Parijs en correspondeerend lid van die te Brussel.

Virchow zeide bij de kennisgeving van Sasse's verscheiden aan de Anthropologische Gesellschaft te Berlijn van hem: „Er war der erste Niederlander, der die Craniologie seines Landes in grösserer Ausdehnung bearbeitet hat, insbesondere ein zuverlassiger Kenner der Bevölkerung der Westktlste." Een beter grafschrift kan ik den ontslapene niet geven. Ik twijfel dan ook niet, of de naam Sasse zal, evenals die van Camper, J. van der Hoeven, Vrolik en Swaving, blijven voortleven zoolang de studie van den physischen mensch beoefend wordt. Voor Nederland is het heengaan van een man als Dr. A. Sasse een dubbel verlies, omdat zij, die er de anthropologie beoefenen , zoo zeldzaam zijn. Het is voorwaar een bevreemdend verschijnsel, dat op den huidigen dag misschien in geen beschaafd land ter wereld grooter onverschilligheid — afkeer bijna — bestaat omtrent physische anthropologie dan in Nederland. Het behoorde dan ook tot de vrome wenschen van Dr. Sasse, dat ook ons land eens zou gaan mededoen, en een anthropologische vereeniging bezitten. Die wensch, wij vreezen het, zal nog wel lang een vrome blijven; want wat te denken van een land, waar een hoogleeraar — een der groote lichten der Leidsche alma mater — het onderscheid tusschen de moderne craniologie en de phrenologie van Gall nog niet kende !

Toch kan ik bij het verlies, dat onze wetenschap trof, op één lichtpunt wijzen. Een zoon, Dr. Johan Sasse, die zijn sporen op het gebied der Nederlandsche anthropologie reeds verdiend heeft, doet de hoop koesteren, dat hij de taak aan de stervende hand zijns vaders ontvallen verder zal opnemen.