maansche type lang niet zoo scherp geteekend was als men tot dusver had gemeend, en beschreef dan ook onder zijn Friesche schedels echte brachycephalen zooals de Zeeuwen en bepaalde dolichocephalen gelijk men ze in de Reihengraber vindt. Deze classificatie was even willekeurig als de uitspraak, dat alle Friesche schedels bijzonder laag, en daarom alle lage schedels Friesch zijn. Zonder mij in een kritiek dezer twee m.i. tegenstrijdige uitspraken te verdiepen, wil ik hier toch aanvoeren dat Virchow geheel ten onrechte de lage schedels van Geertruidenberg onder de Friezen rangschikte. Dr. Sasse en prof. Kern — de laatste op historisch-linguistische gronden — toonden dan ook aan dat Geertruidenberg nimmer Friesch was '). De lage schedels zouden, volgens Dr. Sasse, niet van Friezen afkomstig zijn; het is een type dat veel op de eilanden der Zuiderzee, in de Rijp en elders wordt aangetroffen.
Van belang is ook de voordracht van Dr. Sasse „Over de waarde van schedelonderzoekingen en de waarde daarvan voor de ethnologie van Nederland" gehouden in de 21ste Algemeene Vergadering van het Aardrijkskundig Genootschap in 1878. Deze voordracht, benevens een daarbij behoorende kaart, werd opgenomen in het Tijdschr. v. h. Aardr. Gen. dl. III, p. 323.
Op grond zijner reeds genoemde studiën en latere sedert dien tijd sprak Dr. Sasse over den tegenwoordigen stand onzer craniologische kennis van Nederland, en toonde daarbij de geographische verspreiding van eenige schedelvormen aan. Evenals Welcker voor den Duitschen schedel de meening uitsprak dat deze niet lang was, kon Dr. Sasse hetzelfde beweren voor Nederland, naar aanleiding van te Zaandam gevonden schedels. Dergelijke typen worden in Zuid-Holland en Zeeland gevonden. Evenwel is in Noord-Holland de schedel niet overal brachycephaal. Zoo werden te Kolhorn en Broek op Langendijk dolichocephalen gevonden, terwijl in Zuid-Holland slechts op éen plaats — te Nieuwveen — kortschedels werden aangetroffen. In de nabijheid, te Langenaar, vond Dr. Sasse daarentegen een paar zeer lange en lage schedels. Eenige crania bij Domburg opgegraven, vertoonden in tegenstelling der (Keltische) Krabbendijkers een meer Germaanschen vorm, en waren, zoo
meende de spreker — hoogstwaarschijnlijk afkomstig van een niet op Walcheren inheemsche bevolking, mogelijk wel van de Noormannen. Het heeft er den schijn van alsof een langschedelige bevolking uit het oosten in Nederland gekomen, de kortschedelige bewoners naar het westen heeft
1) Ned. Tijdschr. voor Geneesk. 1877, II, p. 325.