paarsen sering (Syringa vulgaris), de plant, die zoo bij uitstek door hare groote, heerlijk geurende bloemtrossen aan tuinen en parken het volle karakter der bloeiende lente schenkt. Zou men het willen gelooven, dat tusschen het zuiden en het noorden van ons land voor het moment, waarop ongeveer de eerste helft der bloesems openstaat, ten vorigen jare eene geheele maand tijdruimte lag? Toch is het zoo: 's-Hertogenbosch, Middelburg, Roermond') noteerden 14, 20 en 20 April, Aalsum bij Dokkum, Ulrum en Winsum in 't N. van Groningen, en Westergeest op Texel daarentegen successievelijk 15, 16, 17, 18 Mei voor phase. Haarlem, Utrecht en Apeldoorn geven 28, 29 en 28 April aan, Dedemsvaart en Enkhuizen 2 en 5 Mei. Eene lijn, die den bloeitijd in April van dien in Mei scheidde, liep voor 1893 ongeveer NW.—ZO. door 't midden van Noord-Holland, waarschijnlijk door 't N. van de Veluwe en 't midden van Salland en verder door de zuidhelft van Twente, waar voor Almeloo 9 Mei is genoteerd.

Vergelijken we nu de resultaten der waarnemingen over 1893 ten opzichte van den bloei van Syringa vulgaris met die, welke Dr. Ihne in eene kaart2) heeft neergelegd, welke gebaseerd is op gemiddelde datums, berekend uit waarnemingen over verscheiden jaren, dan blijkt ten duidelijkste, hoe abnormaal 1893 ten opzichte van de ontwikkeling van het plantenleven is geweest. Op deze kaart toch vallen geheel Nederland en noordelijk België in de zone van de eerste helft van Mei voor den tijd waarop de sering bloeit. (Met „bloeien" is hier bedoeld het moment, waarop ongeveer de eerste helft der bloesems openstaat). De waarnemingen over 1893 in ons land leeren nu, dat in dat jaar de groote zuidhelft van Nederland in de zone van de tweede helft van April viel, alleen de kleine noordhelft in die van de eerste helft van Mei. Een klein deel behoorde zelfs nog in de zone de „tweede helft van Mei"; daar de datums hier half-Mei zeer weinig overschrijden en mij voor het aangrenzende Noord-Duitschland voor 1893 geene datums bekend zijn, meen ik op dit laatste echter geen al te groot gewicht te moeten leggen. — De Heer A. Fiet, hortulanus, een der waarnemers te Groningen (waar door drie waarnemers geheel onafhankelijk van elkaar eenstemmig 6 Mei is

1) Te Maastricht of elders in den zuidhoek van Limburg ten Z. van Roermond mocht ik tot mijn leedwezen tot dusver nog geene medewerking vinden.

2) Br. E. Ihne in het Botanische Zentralblatt, Bd. 21 (1885), en Karte des Friihlingseinzugs, dargestellt an dem zeitlichen Eintritt des Aufblühens von Syringa vulgaris nach Egon Ihne, in Kirchhoff's Landerkunde des Erdteils Europa I.