geheele land. Deze gemiddelden leeren dus niets omtrent de verschillen tusschen noord en zuid, oost en west. In het Nederlandsch Tuinbouwblad van 1888, '89 en '90 publiceerde de Heer Gerdessen (Haarlem) „Vergelijkende tabellen van bladontplooiing en bloemontluiking" voor eenige plaatsen in Nederland. Eindelijk worden op een paar plaatsen in ons land (Middelburg en Zaandam) phaenologische waarnemingen gedaan , waarvan de resultaten worden opgenomen in het „Bericht der Oberhessischen Gesellschaft ftlr Natur- und Heilkunde zu Giessen", volgens het „Giessener Schema", vastgesteld door wijlen Prof. Dr. H. Hoffmann en Dr. Egon Ihne.
Dit is al wat voor phyto-phaenologie in ons land werd en wordt gedaan. Ik meende, dat door samenwerking meer zou kunnen worden verkregen en ontwierp in het eerst van 1893 eene lijst van plantensoorten en phasen van het plantenleven, waaromtrent waarneming moest worden gedaan, als ook eene toelichting en instructie en had het genoegen in verschillende deelen onzes lands op tamelijk goed verdeelde stations een klein 40 tal waarnemers voor mijn doel te winnen. Voor 1894 is het getal waarnemers, dank zij ook de hulp van eenige vriendelijke „wervers", niet onaanzienlijk gestegen, vooral ook in provinciën, waar ik ten vorigen jare nog slechts enkele stations had mogen tellen. Op verzoek van Dr. Ihne te Friedberg (Hessen), die reeds sinds verscheiden jaren, — eerst in vereeniging met Prof. Hofïmann, na diens dood zelfstandig, — phaenologische opgaven verzamelt en verwerkt voor geheel Middel-Europa en zelfs daarbuiten, heb ik mijne lijsten nu ingericht als de zijne, waardoor aansluiting aan en vergelijking met de overige landen van Europa mogelijk wordt.
Zooals het met zaken als deze meestal gaat, is een eerste jaar eene soort van proefjaar, zoowel voor den ontwerper van het plan, als voor de medewerkers. Daarbij: de waarde en beteekenis van dergelijke waarnemingen komt voor geen onaanzienlijk deel eerst aan het licht, wanneer men voor elk station van waarneming kan komen tot de kennis van een gemiddelden datum over verscheiden jaren, die als een meer of min normale toestand kan worden aangemerkt. Veel valt er derhalve nog niet mede te deelen omtrent verkregen resultaten. Ik wenschte bij deze gelegenheid in dit tijdschrift dan ook in hoofdzaak alleen maar mede te deelen , dat tegenwoordig in ons land phaenologische waarnemingen volgens een vast plan worden gedaan. Later eerst hoop ik op resultaten te kunnen wijzen. Toch behoeft er niet geheel van te worden gezwegen. Bepalen wij ons tot ééne plantensoort en kiezen we daarvoor den gewonen