1. Het moedertje stond op,
Vroeg in den ochtend,
En wekte hare zonen.
2. Staat op, mijn zoontjes,
Mijn klaverbloempjes,
Zadelt uwe rossen !
3. En als gij gezadeld hebt Uwe bruine rossen,
Rijdt dan, rijdt dan uwe zuster achterna!
4. Laat ons rijden , broeders ,
Denzelfden weg!
Laat ons den jongsten niet achterlaten!
5. En als wij gereden zijn Tot het groene boschje ,
Dan zullen wij daar eene roede afbreken. 6 = 4.
7. En als wij gereden zijn,
Tot de groene vallei,
Dan zullen wij onze rossen doen grazen.
8. Eet, mijne rossen,
Mijne zwartbruintjes,
De witte klaver.
9 = 4.
10. En als wij gereden zijn Tot het waterstroompje,
Dan zullen wij onze rossen doen drinken.
11. Drinkt, mijne rossen,
Mijne zwartbruintjes,
Het heldere watertje.
12. En er dook
Een bont snoekje
Onder de hoeven van een der rossen '). *3- O) gij snoekje,
Bont vischje,
Open mij het poortje !
14. O, als ik maar kon,
Dan zoude ik met u spreken,
1) po kojelu heb ik vrij vertaald: koja is «voet".