deren, daar de doop eene zuiver-Christelijke instelling is, waaraan zich moeilijk heidensche plechtigheden konden vastknoopen.
Met het huwelijk daarentegen is het een geheel ander geval, want dit wortelt in de hoogste oudheid der Indogermaansche volken en bij de invoering van het Christendom bracht de huwelijksvoltrekking door den priester slechts geringe wijziging in de plechtigheden, die sedert tallooze geslachten aan de bruiloft verbonden waren.
Er kan geen twijfel aan bestaan, dat bij de Baltische volken eenmaal de bruidroof in gebruik is geweest. Een belangrijk getuigenis dienaangaande vinden wij in Eynhorn's Historia Lettica (1649), welke ik gedeeltelijk (naar Wolter) laat volgen: „Dieser böse Gebrauch ist aber bey ihnen allezeit üblich gewesen, dasz eine Mannsperson nicht dürffen umb ein Weib werben oder umb sie sprechen, bey den Eltern oder Verwandten; sondern es hat ein jeglicher, der ein Eheweib haben wollen, dasselbe entweder mit Gewalt genommen, oder mit sonderlicher List den Eltern entführet." Hij deelt verder mede, dat hij, die een meisje tot vrouw verlangde, onder een of ander voorwendsel met zijne vrienden een bezoek bij hare ouders bracht, haar naar buiten lokte en op een wagen ontvoerde. Gelukte de schaking op deze wijze echter niet, dan overviel men het meisje, als zij uit haar huis was gegaan om water te halen en Eynhorn voegt er aan toe, dat de ouders dikwijls een geruimen tijd niet wisten, waar hunne dochter zich bevond 1). Men herinnere zich, dat ook bij de oude Slaven de bruid werd geschaakt: Nestor verhaalt in zijne Kiefsche kroniek 2), dat bij de Drevljanen geen huwelijk bestond en dat zij de meisjes schaakten. Hetzelfde zegt hij ook van andere Slavische staramen, namelijk de Radimitsji, Wjatitsji en Severjanen. De ontvoering had dan plaats bij gelegenheid van „duivelsche spelen", waartoe de jongelieden tusschen de dorpen bijeenkwamen, maar Nestor voegt er bij, dat elk diegene ontvoerde, waarmede hij dit had afgesproken.
De bruidroof is thans geheel onder de Balten in onbruik geraakt, maar de herinnering er aan is in enkele ceremoniën en liederen blijven voortleven. Wanneer de bruid den krans van het hoofd zet en men dien door de huif, die het kenteeken der getrouwde vrouwen is, gaat vervangen, dan wordt de krans, het symbool der jonkvrouwelijke eer, op een degen gestoken en zingt men daarbij liederen, die blijkbaar op den voormali-
1) Wolter, t. a. p. 157.
2) Chronica Nestoris, textum Russieo-Slovenicum edidit Fr. Miklosich, Vindobona 1860, 6 v.