ken, met al de mannen en paarden. Bovendien vergezelde Atok ons als tweede gids. We volgden onbeschrijfelijk slechte bergpaden, die wegens de modder bijna onbegaanbaar waren. Herhaaldelijk vielen er paarden, en de ellendige bepakking moest telkens worden rechtgezet en vastgesnoerd. Onze koers was in hoofdzaak ZO.; later O. en leidde over foothills, hier met laag, daar met kort gras begroeid, en door eenige beken in wier bedding o. a. crinoidenkalk als rolsteenen voorkwam. Een enkele maal zag ik sawahs, doch verder was het land een wildernis, waarin eerst casuarinen overheerschten, later slechts eucalypten, vermoedelijk in twee verschillende soorten. Te 9.45 hielden we halt op de zacht glooiende OZO. helling van den Lakdn, niet ver van een beek. Deze plek wordt Weraihènek genaamd en ligt te midden van gras en reusachtige eucalypten met platinawitte gladde stammen (Eucalyptus albd). Therm. 78°,5 F. We maakten hier ons bivak; de Negers hadden spoedig een afdakje van groene takken gereed, en nadat we een rijstmaaltijd hadden verorberd, richtte ik mijn schreden naar den Diroen een tegenover den Lak&n liggenden berg, aan welks voet men een vrij uitzicht op den Lakdn en het eucalyptenbosch heeft (pl. 3, fig. 7)- De Diroen, bestaat geheel en al uit koraalkalk, waarvan de verspreiding zoover landwaarts in op Timor niet bekend was '). De beklimming was door de scherpe, hobbelige helling die slechts spaarzaam met kort gras begroeid is, uiterst vermoeiend. Eindelijk bereikte ik den top, die ongeveer 105° ten opzichte van den top van den Lak dn ligt en naar schatting ± 1700 meter hoog is. Ik vond er een sedert lang verlaten benting van opeengestapelde steenen, waarbinnen zich een dicht kreupelbosch had gevormd. Het uitzicht van den top is zeer uitgestrekt; men ziet beide zeeën, de icisi manc of mannelijke en de tasi feto of vrouwelijke zee; de laatste aan de ZO.-kust slechts zeer flauw, daar de atmosfeer niet helder was. De hoogst zichtbare bergtoppen zijn, behalve de Lakdn, de Erméra naar het ONO., de Lamakitoe naar het O. t. N. en de Folofait naar het ZO. Aan den oostkant is de Diroen zeer steil, met bijna loodrechte wanden; men overziet van daar het landschap Lamakënen. Zeer vermoeid kwam ik tegen den avond in het kamp terug. Aldaar hadden zich in het geboomte een aantal witkoppige arenden met chocoladekleurige vleugels (Halitztus indus?) verzameld, alsook eenige kraaien.
De avond en nacht waren zeer koel. Te 6 ure 's avonds was het reeds 68° F. en te 5.20 den volgenden morgen, het uur van opbreken naar den top van den Lakin, 63° F. In het schemerdonker, door het hoog ge-
1) Wichmann, Bericht, p. 254,.