Klaarblijkelijk had men hier zelden een blanke gezien, behalve de pastoors en geestelijke broeders, want ik werd even nieuwsgierig als verbaasd aangestaard, en de kinderen kropen angstig weg. Ik stoorde mij hieraan evenwel niet, en bezocht ieder hoekje van de kampong, terwijl ik ten slotte een schets nam van een pemali (loelik) plaats onder een grooten boom. Het was een regelmatige stapel van platte steenen, waarop loodrecht een grootere platte steen geplaatst was, die eenigszins, hoewel zeer flauw, den vorm van een mensch had. Het geheel was omgeven door een rasterwerk van dunne staken, iets hooger dan de beeldvormige steen. Aan den top van een der staken was een lange spriet, waaraan maishalmen, bevestigd.
Ik had te Fatoe Loké een goede gelegenheid mijn waarnemingen omtrent de typen voort te . zetten, alsook 's middags van denzelfden dag, toen fetor Serang, met een talrijk gevolg, ons een tegenbezoek kwam afleggen. Behalve tusschenvormen vallen twee hoofdtypen in het oog. Het eene, met vrij scherpe trekken, rechten of lichtgebogen neus, sluik haar en een slanken lichaamsbouw, doet in physionomie aan Makassaren denken. Het andere, kleiner en meer ineen gedrongen van gestalte, met kroesig stuifhaar, gelijkt op dat der West Timoreezen en dat van vele Rotineezen. Sporadisch komen Polynesische physionomien met sterk golvend haar voor, vooral onder vrouwen *). Tatoueeringen, blauw van kleur, bij beide seksen zijn in zwang en slechts zichtbaar op borst en armen. Behalve de reeds vermelde armbanden, dragen vele mannen houten tangetjes , om de baard- en lichaamsharen uit te trekken, aan een halssnoer. Sommige rneer gegoeden dragen snoeren moeti tanah.
De posthouder deelde den fetor mijn voornemen om den Lakdn te bestijgen mede, waarop deze verklaarde er persoonlijk niets tegen te hebben. Daar de berg echter als loelik beschouwd werd, gaf hij het mij in bedenking, terwijl hij bovendien niet begreep, wat mij tot zoo'n zonderling voornemen bewoog. Mijn voorstel, dat hij ons zou vergezellen, wees hij zeer bepaald van de hand, zeggende, dat al mocht ook het betreden van verboden terrein voor witte menschen ongestraft geschieden, zulks voor een zoon des lands, slechte gevolgen zou na zich slepen. Niets stond ons dus in den weg om den volgenden morgen te 7 ure op te bre-
X) A. Jacobsen, die in 1888 Portugeesch Timor bereisde, zegt eveneens dat er onder de Timoreezen typen zijn die aan Polynesiërs herinneren. Ook zegt hij uitdrukkelijk , dat men zoowel glad- 01" sluikharige als kroesharige individuen onder hen aantreft. Reise in Niederl. Indien (Globus, LV, 1889, p. 280).