Het huis heeft dus eigenlijk geen wanden. Het dak gelijkt op dat der Timoreesche woningen (pl. 4, fig. 9) maar is steiler en veel hooger. Een bamboevloer rustend op een 1 M. hoogte palen bevindt zich binnen in het huis, doch staat vrij, en raakt niet aan de wanden. Onder dien vloer houden zich de geiten en varkens op, terwijl er op zij een beperkte vrije ruimte op den beganen grond overblijft. De ingang der huizen is zeer laag, zoodat men zich bukken moet om binnen te komen, en heet tama fatin oan dei, letterlijk beteekenend „slechts kleine plaats om binnen te gaan." De houten posten van binnen bij den ingang zijn veelal versierd met ruw snijwerk.
Men was, naar 't scheen, niet zeer gesticht over ons bezoek, en wantrouwend. Een oude aswain (voorvechter) met witten snor en korte bakkebaarden , werd zelfs zeer opgewonden, en nam, nadat ik hem zijn zwaard had willen afkoopen, een eenigszins dreigende houding aan. De Beloneezen hier gelijken eenigermate op de West-Timoreezen, doch zij zijn grooter van gestalte en ranker van bouw. Sluik haar komt onder hen minstens evenveel voor als kroeshaar, waaruit men mag opmaken, dat de Melanesische invloed bij hen veel geringer is geweest dan bij de West-Timoreezen. De mannen dragen het haar op de wijze der Atoni Timor, veelal met een houten kam er in. De vrouwen dragen het haar los hangend, maar niet zeer lang, of van achteren opgebonden in een wrong, waarin een kam steekt. Knapen en kleine meisjes dragen het hoofd kaal geschoren, op een gedeelte van den kruin na, waar het haar blijft staan. Echter wordt dit scheeren dikwijls verwaarloosd, zoodat het hoofd met lange stoppels bedekt is. De kinderen worden hier, evenals in West-Timor en op Samau, op de heup gedragen. Zilveren oorhangers, soms zoo zwaar dat het oorlelletje bovenmatig wordt uitgerekt, worden veel gedragen, evenals arbanden van hetzelfde metaal en van ivoor en hoorn. De sarongs en sëlimoets zijn fraai geweven; donker blauw is de grondkleur, terwijl de figuren wit, zwart of rood zijn.
Te Lahoeroes teruggekeerd, kwamen daar in den loop van den dag een aantal inlanders uit nieuwsgierigheid om ons te zien.
Het gelukte mij er eenige nauwkeurig anthropologisch te onderzoeken , doch niet dan na zeer veel geduldoefening en moeite, en nadat Atok, om mij te gerieven, was voorgegaan. De gemiddelde schedelindex van 9 mannen was dolichocephaal (74.1), met 73 als maximum van frequentie. De neus was mesorrhine (86.5), en evenzoo dikwijls recht als gebogen. Prognathisme is regel; desniettemin wijkt de kin, evenals bij de AtoniTimor en Atoeli-Helong, vaak sterk achteruit. De tanden zijn gewoonlijk
25