De invloed der hoogte (ongev. 1050 M.) deed zich hier 's nachts duidelijk gevoelen. Te 6 ure 's morgens, den ioden( wees de thermometer 68° F., en het water van de beek was uitermate frisch.om te baden.

Toen de morgennevel wat opklaarde, was de Lak&n van uit Lahoeroes duidelijk zichtbaar; de top lag 152° '). Deze machtige berg verrijst achter een reeks van met bosch begroeide hoogten of klingen, die ik geen beteren naam kan geven dan die van foothills. Het geboomte op de grasrijke hellingen van den Lak&n — eucalypten zooals mij later bleek — is duidelijk te onderscheiden.

Alvorens een paar in de nabijheid gelegen kampongs te bezoeken, nam ik de allernaaste omgeving van Lahoeroes in oogenschouw. Ik vond meer dan één aanduiding van het geloof aan nitoes der Beloneezen. Zoo trof ik een offerplaats aan bestaande uit een regelinatigen hoop groote steenen, waarop een grootere platte steen lag. Op zij en daarachter stonden vier dunne staken, op éen waarvan een klapperdop was gestoken, terwijl aan een anderen staak eenige djagoengkolven hingen. De vier staken waren verbonden door een langen, horizontaal hangenden klapperbladstengel wiens lange, dunne bladeren als 't ware een doorzichtig gordijn rondom het eigenlijke „altaar" vormden. Deze plaats lag in een donker, zeer zwaar bamboebosch.

De bodem in den omtrek van Lahoeroes bestaat uit zand en kalksteen van een geelachtig witte kleur. Van slakken vond ik Natiina Stuartiae Sowerby en Helix argillacea Fer. 2), terwijl Tjiko en Atok mij groote fossiele oesterschelpen brachten, volgens hun zeggen, verder bij den voet van den Lakdn gevonden. In den loop van den ochtend bezocht ik met den heer Kailola en Bapa Tjiko de kampongs Wekoti en Kota Foöen, op een paar palen afstands min of meer westelijk van Lahoeroes gelegen.

Deze beide plaatsen liggen dicht bij elkander op een heuveltop, en zijn, ieder afzonderlijk, omgeven door muren van ruwe, op elkaar gestapelde rotsblokken, waarin nauwe poorten toegang verleenen tot de kampong die ieder vijf of zes huizen bevatten. Deze huizen bestaan uit een houten geraamte, bedekt met een zwaar dak van gedroogde alangalang, welks onderrand ongeveer i/i M. boven den beganen grond reikt.

1) Naar de van N. door O. voortloopende graad verdeeling, en gepeild met het prismatisch kompas.

2) Van eerstgenoemde soort was de localiteit tot dusver onzeker; door mijn exemplaren is zij echter thans vastgesteld. Zie Schepman, Land- and freshwatershells, (Notes from the Leyden Museum, Vol. XIV, p. 148).