Maar nu trof de expeditie de grootste ramp, welke haar wellicht treffen kon. Den 11 Juli werd Mevrouw Tinne ziek, en deze ziekte verergerde al langer hoe meer. Niettegenstaande de meest zelfopofferende verpleging der dochter, bezweek de voortreffelijke vrouw reeds na negeu dagen.

Het zoo even aangehaalde Plantae Tinneanae is later (zooals op den titel vermeld wordt) op kosten van freule Tinne en haar broeder door de Oostenrijksche geleerden Kotschy en Peyritscli bewerkt en te Weenen uitgegeven; zij hebben het toegewijd aan de nagedachtenis hunner moeder, die zulk een fijn gevoel had voor de natuur, en wier beeltenis op een der eerste bladzijdeu prijkt; het is een keurig monument van de kinderlijke liefde jegens de waardigste moeder.

Het zij mij geoorloofd hier eenige regels van den heer Kotschy in zijn voorbericht aantehalen: '/Het is niet meer in onze //macht aan de dooden onze achting en onzen eerbied te betui»gen voor deze edele pogingen. Alles wat wij kunnen doen is //te verzekeren, dat noch de tijd, noch de vergetelheid haar //nagedachtenis zullen kunnen uitwissclien. De overlevende killederen wijden aan hun beminde moeder dit kleine werk, als een //getuigenis van hun liefde en kinderlijken eerbied, opdat de //toekomstige geslachten haar naam mogen uitspreken en aan //haar roem denken met den eerbied, die haar verschuldigd is."

Neergebogen onder het gewicht harer smart, maar toch altijd met een krachtige ziel, liet freule Tinne de toebereidselen staken, welke gemaakt waren tot voortzetting der reis, en gaf zij bevel om terugtekeeren. Vooraf deed zij echter aan v. Heuglin het aanbod, dat hij de reis zou voortzetten, waartoe zij hem haar voorraad en zooveel soldaten, als hij noodig had, wilde afstaan. Zij wilde niet, zoo schreef zij, dat het ongeluk, hetwelk haar getroffen had, hem in zijn verdere reis verhinderen zou. Maar hoe gaarne v. Heuglin van dit edelmoedig aanbod zou gebruik gemaakt hebben, zag toch ook hij zich verplicht terug te keeren.

Herhaalde slagen troffen nu verder de expeditie. De Duitscher Schubert, in het gevolg van v. Heuglin, die op ontdekking naar de Kosangabergen vooruitgegaan was, was reeds half Juni overleden; achter elkander volgden hem de beide Hollandsche kameniers en de Italiaansche tolk Contarini, behalve nog vele mindere bedienden.

De regentijd in Bongo duurde tot het midden van October; toen kreeg men schoon weder, de rivieren werden lager en trekvogels kwamen terug; groenten en wilde honig waren in overvloed te krijgen. Door een en ander werd de gezondheidstoestand van de Europeanen onder de expeditie beter, en kon men nu ernstig aan den terugkeer naar de Mesjra denken. Evenwel werd de reis niet vóór Januari 1864 begonnen, wijl eerst tegen het einde dezer maand de schepen uit Khartoem, welke de expeditie zouden terughalen, in de Mesjra waren aangekomen. Daar vond men ook nieuwen

voorraad en kon men den 14 Februari de terugreis aanvaarden. Ook deze had niet plaats zonder avonturen en hindernissen, bij welke freule Tinne steeds haar vastberadenheid en tegenwoordigheid van geest behield. Toen men door het Nomeer in den Witten Nijl was gekomen, stiet men op een reusachtige plantenmassa, welke een waar eiland vormde, waarover men droogvoets gaan kon. Men verhaalde, dat zij door de Sjilloeknegers hier gemaakt was, om de vaart op de rivier af te sluiten. (1) Niet minder dan 150 menscheu moesten twee dagen arbeiden voor men er door kon breken. Te Kaka had een groote verandering plaats gehad: de despotische Mohammed Kher was verdreven, en in zijn plaats regeerde nu een Egyptisch officier. Verder stroomafwaarts had er een roemrijk gevecht plaats met roovervaartuigen, waarbij van weerskanten kogels gewisseld werden, en zelfs een der roofbarken werd genomen, die naar Khartoem werd medegenomen om daar voor den rechter gesteld te worden.

In deze stad kwam men eindelijk den 29 Maart 1864 aan, na een afwezigheid van anderhalf jaar. Maar welk een terugkeer in vergelijking van de blijde afvaart! In plaats van de fier wapperende vlaggen, droegen de masten thans het teeken van rouw. Eu nu nog scheen het, als of het lot niet moede was freule Tinne te vervolgen; het was, als of het noodlot besloten had, door inspanning van alle krachten, te beproeven of werkelijk die fiere geest zieh niet zou buigen onder de overmaat van ramp. Freule van Capellen, die te Khartoem achtergebleven was, en reeds sterk geleden had door den invloed van het klimaat, overleefde het doodsbericht harer zuster niet; zij stierf den 20 Mei.

//De afmattende moeielijkheden en de eenzame toestand //mijner jeugdige bloedverwante," zoo schrijft de Heer J. F. Tinne, //en de afgetrokkenheid en droefgeestigheid, die zij ondervond //gedurende dezen moeielijken en treurigen tijd, dien zij zelf //zoo bijzonder treffend in haar brieven aan mij beschrijft, //kunnen gemakkelijk begrepen worden."

Freule Tinne trok zich in de nabijheid van Khartoem terug, en leefde er gedurende verscheidene weken in een volslagen eenzaamheid. (2) Eindelijk dacht zij aan de terugreis, en v. Heuglin stelde haar voor om over Berber en Soeakin door de Boode zee naar Egypte terug te keeren. Dit geschiedde, en m het laatst van 1864 waren de reizigers weder te Kaïro.

Drie jaar was freule Tinne in Soedan geweest, en gedurende dien tijd was haar het zoo onbekende, barbaarsche Afrika, in weerwil van al zijn verschrikkelijkheden, als een tweede va-

(1) Von Ilcuglin geiooft, dat (leze meening onjuist is, en denkt dat dit ontzaggelijke planteneiland door de natuur gevormd was.

(2) Gedurende haar verblijf te Khartoem was door haar en v. Heuglin en proces begonnen tegen de slavenhandelaars aan de Djoer.