land op zekere tijden van het jaar tot op een grooten afstand overstroomd wordt, en aan weerszijden eigenlijk niets anders is dan een uitgestrekt moeras. De eerste plaats, waar zij aankwamen, was Kaka (10 V N. B.) aan den linker Nijloever gelegen. Het was de residentie van den machtigen Mohammed Klier, een Arabisch opperhoofd en woest slavenjager, wien het gelukt was met zijn wilde scharen de naburige zwarte stammen te onderwerpen, en die dus in werkelijkheid de beheerscher was van dit gedeelte van Soedan. De vreeselijke dwingelandij, welke hij over de ongelukkige zwarten uitoefende, deed dezen man in den aanvang bevreesd zijn, toen hij zag, dat er Turksche soldaten aan boord der vaartuigen waren. Hij ontving de expeditie echter met de meeste gastvrijheid, ja, met koninklijke eer. Ook hij geloofde aan het zoo even medegedeelde gerucht, en bood aan. freule Tinne tot koningin van Soedan uitteroepen. Dat de troon van Kaka voor haar niet aantrekkelijk ^genoeg was om dit aanbod aantenemen, zullen wij wel niet behoeven te zeggen.
Vóór haar vertrek werd haar door Mohammed Kher afgeraden om verder den Nijl optevaren, omdat de vijandige gezindheid der Sjilloeknegers dit gevaarlijk maakte. Doch was deze raad wel geschikt om de bedienden bevreesd te maken, hij was niet in slaat om den moed der kloeke dames te doen wankelen, het allerminst van freule Tinne, welke zich in alles gedroeg
als het opperhoofd der expeditie.
Toen men enkele dagen later bij een dorp moest stilhouden om brandhout in te nemen, durfde niemand van d : bootslieden aan land gaan; freule Tinne echter deed het zelf, vergezeld door haar tolk en een officier met tien soldaten. In plaats dat zij echter met vijandelijke gezindheid bejegend werd, was de hartelijkste ontvangst haar deel. Het gerucht was haar vooruit gegaan, en van haar hoopten zij verlossing van de dwingelandij van Mohammed Kher: de Sjeik van het dorp kwam zelfs aan boord om haar de koninklijke waardigheid aantebieden en haar geschenken te brengen. Doch hoe ook geroerd over de goedhartige eenvoudigheid dezer lieden, die door Arabieren en Europeanen om het zeerst verdrukt werden, had toch de negerkroon voor haar weinig begeerlijks. /-Steeds verder was haar leus.
Men voer nu verder de rivier op tot aan de plaats, waar de Sobat zich aan den oostelijken oever in den Nijl stort (bijna 91 ƒ2 ïs. B.). Deze zijrivier werd zoover mogelijk opgevaren, waarvoor met inbegrip der terugvaart, tien dagen noodig was. Zij vonden deze rivier schooner dan den Nijl boven Dsjebel Hemaya (1).
(1) Men zag hier struisvogels, giraffen, olifanten, buffels en gazellen.
Hoewel er vele hippopotami in de rivier zijn, gelukte het niet er een te
dooden: waarschijnlijk waren zij door het geraas van de stoomboot verschrikt.
Haar verlangen om den nog geheel onbekenden bovenloop te onderzoeken, moesten zij wegens de ondiepten opgeven. Het eerstvolgende rustpunt was nu het Nomeer, het vereenigingspunt van den Bahr el Abiad met de westelijke zijrivier, de Bahr el Ghazal. In dit uitgestrekte moerasbekken waren vroeger reeds dikwijls de reizigers verdwaald. Doode rivierarmen, kanalen en valsche mondingen omringden van alle kanten, het groote moeras, dat de werkzaamheid van zoovele navorschers reeds verlamde. Te vergeefs had in 1840 de Egyptische expeditie uit dit zoogenaamde meer een uitweg gezocht; eerst in 1841 was het aan een nieuwe expeditie gelukt om den wegnaar den bovenloop van den Witten Nijl te vinden. Treurig was de indruk, dien de dames van deze vreeselijke streken kregen. Zooverre , het oog reikte was het één onmetelijk moeras, uit welks stilstaand water omgevallen, afgestorven boomstammen omhoog staken; waterplanten en drijfhout dreven bij groote massaas door de langzaam stroomende rivier en vormden er drijvende eilanden. In het riet snorkten nijlpaarden, lagen krokodillen op den loer en stonden watervogels onbewegelijk: in de met moerasdampen bezwangerde lucht wemelde
het van muskieten.
Wel was deze streek geschikt om eiken reiziger af te schrikken om den tocht verder voort te zetten: alleen op freule Tinne had zij deze uitwerking niet. Het onbekende lokte haar uit: daar, aan gene zijde dier moerassen zou een nieuwe wereld zich voor haar ontsluieren; daar zou zij mede werkzaam zijn om het eeuwenoude vraagstuk tot oplossing te brengen. \ ooruit dus! al worden de krachten des lichaams in deze ongezonde oorden ondermijnd, de geest behoudt zijn sterkte, ja, wint steeds in kracht.
Den 4 September kwam de expeditie aan den op 73 N. Br. gelegen Oostenrijkschen zendingspost „Heiligen Kruis," een ware plaats des vervals en des doods. De talrijke versche grafheuvels van zoovele edele geloofshelden werden door onze reizigsters bezocht; luide werden haar op die droeve plaatsen de gevaren gepredikt, verbonden aan een verblijf in Afrika; nergens beter dan hier kon haar de waarheid verkondigd worden van het gezegde, dat geen Europeaan onder palmboomen mag wandelen. Zestig zendelingen hadden hier reeds hun leven gelaten, en het overgebleven getal bedroeg thans slechts drie, die nu ook besloten den hopeloozen post te verlaten, en op de terugreis der dames door haar werden medegenomen. A an uit Heiligen kruis deed freule Tinne gedurende acht dagen tochten in de nabuurschap, en bezocht ook de stroohutten der Kitsjnegers, een armoedig, naaktloopend volk, dat op de weinige drooge plekken, welke het verschrikkelijke moeraslandschap overlaat, als het ware opeengehoopt is, van vledermuizen, slangen, termieten en wormen leeft, en zich de liuid met asch inwrijft om tegen de ongemakken van het weder beveiligd te zijn.
Op de reis naar Gondokoro hield men nog op bij een dorp