zonder eenige regelmaat te werk, hetgeen mede een reden kan zijn, dat de grondsoort niet goed voldaan heelt.

Volgens bevinding heeft één deel tras en twee deelen kalk, met bijvoeging van '/* deel van het op St. Eustathius aanwezige ijzergoed, voor waterwerk een uitmuntende mortel opgeleverd. Bij de bewerking houdt men voor het beste om de kalk en het tras met zoet water goed dooreen te mengen, op hoopen te leggen en na één of twee dagen de mortel in een vijzel te stampen en weder met water week te maken, waarna zij tot metselen geschikt is. De herhaalde bewerking schijnt men in den laatsten tijd verwaarloosd te hebben, en hoewel er geen bepaalde reden voor te vinden is, wordt gezegd, dat dit veroorzaakt wordt door de moeielijkheid om het tras met water te verzadigen ; want na de eerste bereiding opdroogende, vertoont de mortel op de breuk een aantal holligheden, waarin de koolzure gasstof' die het tras in groote mate bevat, uit gebrek aan water is opgesloten gebleven, en die de vaste verbinding verhinderen. Wanneer men dus een werk met deze mortel vervaardigt en het nat of droog onder water zet, ziet men het gas naar alle kanten ontsnappen, terwijl het water naar binnen dringende het cement doet uitzetten en voor een groot gedeelte naar buiten drijft; en hoewel nu het achterblijvende later tot verharding overgaat, verkrijgt men natuurlijk niet dien graad van vastheid en sterkte, dien men van een goed cement verwacht.

De tweede bewerking brengt hierin veel verbetering, doch ten zij men de bijvoeging van een zeer geringe hoeveelheid ijzerzand of ander soortgelijk bestanddeel, bijv. potaarde, verkiest, behoorde de bewerking meermalen herhaald te worden, om een mortel te verkrijgen, die zoowel voor waterwerk als anderszins aan alle vereischten beantwoordt, en volgens het op het eiland heerschende gevoelen voor geen andere in deugd behoeft te ■wijken. Hoewel niet in groote mate, wordt er ook nog jaarlijks tras uitgevoerd.

Nevensgaande kaart (ons door den heer Bisschop Grevelink aangeboden) is, voor zoover ons bekend is, de eenige goede die van St Eustathius bestaat. Wij hebben er met duidelijk verschillende letter eenige namen bijgevoegd, welke op de kaart van Ottens voorkomen. Aan het Rijks archief is een ruwe schets aanwezig uit de 18de eeuw, die men echter moeielijk met den naam van kaart kan bestempelen.

De eerste eenigszins gedetailleerde teekening van het eiland is de kaart, die in 1775 door Reinier Ottens is vervaardigd, en

die gevonden wordt in de Bibliotheek te Leiden en in de verzameling van Dr. P. O,. Brondgeest te Utrecht. Later zijn er nog twee kaarten van het eiland vervaardigd, die beiden ook alleen in manuscript bestaan; de eerste is de kaart van Samuel Fahlberg, een Zweedsch officier, welk stuk in het laatst der 18e eeuw schijnt vervaardigd te zijn, en waarvan in de raadkamer op St. Eustathius een exemplaar aanwezig is. De andere is waarschijnlijk van iets later datum, en is vervaardigd door den lsten luitenant W. Blanken Jr.; een exemplaar er van is te vinden in de Collectie Bodel Nijenhuijs aan de Bibliotheek der Leidsche Akademie.

Onder de geschriften, die over St. Eustathius zijn uitgegeven, behooren het werk van M. D. Teenstra, //de Nederlandsche West-Indische eilanden" en vier stukken van den Heer Bisschop Grevelink, die als koloniaal Secretaris eenige jaren op het eiland heeft doorgebracht; deze stukken zijn te vinden in de genoemde Bijdragen tot de kennis der Nederlandsche en vreemde koloniën Utrecht 1846 en 1847. Van dien schrijver heeft men nog zijn bewerkingen betreflende Nederlandsche West-Indisclie eilanden, Rotterdam, Kramers 1848. In onderscheidene aardrijkskundige werken komen berichten omtrent St. Eustathius voor; de voornaamste zijn daarvan het Algemeen Aardrijkskundig woorden" boek van van der Aa en het woordenboek van van Wijk Rzn. deze en ook vele andere geven zooals gezegd is, veelal een onjuist denkbeeld van de productie van het eiland; verder vindt men nog berichten in de geschriften van den kapitein ter zee C. de Jong, in de Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken, de Vaderlandsche Historie van Stuart, de Hedendaagsche Historie van alle volken, het Woordenboek der zamenleving enz.

Onder de vreemde werken behooren de Pransche, Engelsche, en Amerikaansche werken over Aardrijkskunde; ook zij zijn voor de opgave der productie vooral zeer onnauwkeurig; verder het Annual Register, in het bijzonder van de jaren 1781—84, benevens het werk van Lord Mundy: Life of Rodney en „the History of England from 1713—43" door Lord Mahon.

De archieven op het eiland zijn in 1781 alle verloren gegaan, en wanneer men dus een volledige geschiedenis van het eiland zou willen geven, zou het noodzakelijk zijn om de op het Rijksen andere archieven berustende stukken na te gaan, waardoor waarschijnlijk nog wel vele duistere plaatsen in de geschiedenis zouden kunnen opgehelderd worden.

A. R. B.

9*