meen met een vierde bekort zijn; en niemand zal liem den j roem betwisten van, gelijk Alex. v. llumboldt het uitdrukte, de stichter eener nieuwe wetenschap te zijn. Het voornemen bestaat om een internationaal monument ter eere van Maury op te richten, wiens wetenschappelijke nasporingen aan alle zeevarende natiën evenzeer ten nutte zijn gekomen. Ons medelid Jansen, die ook in het nommer van Maart 1873 van de Ocean Highways aan de nagedachtenis van Maury een warme hulde bracht, heeft voorgeslagen om dit monument in een vuurtoren op de kust van Brazilië te doen bestaan. Dit denkbeeld heeft aanvankelijk veel bijval gevonden en zal naar allen schijn worden aangenomen.

Heeft Maury zich een onsterfelijken roem verworven door der wetenschap nieuwe wegen te wijzen, onder de groote landontdekkers neemt Livingstone een der eerste plaatsen in. Van 1840, toen hij Afrika voor het eerst betrad, tot zijn overlijden op den 4dcn Mei 1873, derhalve gedurende een reeks van meer dan 30 jaren, is geen naam schier in de beschaafde wereld meer popidair geweest dan de zijne. Zijn stoute tochten, zijn edele zelfverloochening, zijn vaak onzeker lot hebben een schier voorbeeldelooze deelneming opgewekt. Zelfs van anders voor de resultaten der wetenschap onverschillige lippen vernam men de angstige vraag, wat er toch van Livingstone geworden was; en algemeen was de vreugde, toen men door Stanley's berichten de zekerheid erlangde, dat hij nog leefde en werkzaam was op den post, dien hij zich zelf had gekozen.

Het Britsche opvoedingsstelsel schijnt ons in vele opzichten gebrekkig te zijn; op de scholen van Engeland en Schotland wordt weinig geleerd, als wij het vergelijken met de velerlei kennis, waarmede bij ons jeugdige hersenen worden opgevuld. Maar wat dan ook het geheim daarvan wezen moge, zeker is het dat men nergens meer dan onder de zonen van Groot-Britanje die beide deugden vindt van een koninklijk ras: standvastig streven naar het eens gestelde doel en onbezweken geestkracht.

Ook Livingstone is daarvan een merkwaardig voorbeeld. Hij zelf heeft ons zijn leven beschreven met die eenvoudigheid en bescheidenheid, die de ware verdiensten kenmerken. Geboren uit een arme familie in de Schotsche Hooglanden, werd hij als lappenjongen in eene katoenfabriek bij Glasgow geplaatst. Van zijn eerste weekloon kocht hij een Latijnsche spraakkunst, en hij rustte niet voordat hij Horatius en \irgilius had doorgewerkt. Ieder oogenblik dat hij kon uitsparen, besteedde hij aan de vermeerdering zijner kennis. Hij las alle wetenschappelijke reisbeschrijvingen die hij kon machtig worden, en op zijn wandelingen bestudeerde hij de kruidkunde. Toen hij ouder werd, maakte zich het verlangen van hem meester, om het Evangelie aan de heidenen te prediken. Nu begon hij te sparen om te Glasgow de lessen in de Theologie, de Grieksche taal en de Geneeskunde bij te wonen, en voorzag te gelijker tijd door zijn arbeid in eigen onderhoud. Nadat hij op

deze wijze zijn studiën volbracht en het recht tot uitoefening der geneeskundige praktijk verworven had, bood hij zijn diensten het Londensehe Zendeling-genootschap aan en werd op zijn verzoek naar Afrika afgevaardigd. Aan dat genootschap gaf hij de voorkeur, omdat het vrij was van sectengeest. Want Livingstone's vrome zin was vreemd aan alle bekrompenheid; voor hem bestond er tusschen Godsdienst en Wetenschap geen strijd.

De eerste periode van Livingstone's tochten en ontdekkingsreizen in Afrika strekt zich uit van 1840 tot 1856, in welk jaar hij voor korten tijd naar Engeland terugkeerde. In dat tijdvak was Livingstone aanvankelijk als zendeling onder de Betjuanen werkzaam, bereisde hij het land tusschen Kolobeng en de Zambesi-rivier en deed hij zijn beroemden tocht dwars door Zuid-Afrika van Loanda naar Ouelimane. Een nieuwe periode van onderzoek begon voor hem in Maart 1858 en duurde tot Juli 1864. Hij bereisde toen vooral den benedenloop van de Zambesi en de streken rondom de meren van Sjirwa en Niassa, waarbij hij vergezeld werd door zijn broeder Charles Livingstone, die later Britsch consul werd te Eernando Po en, mede in 1873, aan boord van de poststoomboot Ethiopia overleed. Duizenden moeilijkheden, hem door de Portugeezen en de slavenhandelaars in den weg gelegd, maakten het Livingstone onmogelijk zending- en handelstations op te richten, en dwongen hem tot den terugtocht. Hij begaf zich echter thans niet weder naar Londen, maar maakte te Bombay de toebereidselen tot zijn derden tocht, die in 1865 een aanvang nam, en het gansche achtjarige tijdperk tot aan zijn dood inneemt. Hij voer nu de Bovoema-rivier op, trok om de zuidzijde van het Niassa-meer heen, en reisde daarna in noordwestwaartsche richting naar het rijk van Kasembe, den verlichtsten der Afrikaansche vorsten, en vandaar naar de oostzijde van het meer Tanganjika, met het doel om den vooronderstelden samenhang van dit meer met de Albert-Nianza na te sporeu en een bijdrage te leveren tot de oplossing der nog altijd hangende quaestie omtrent den oorsprong van den Nijl. Tot op dit punt heeft ons medelid Dr. Kan, in zijn //Ontdekkingsreizen van den nieuweren tijd, Afrika, 1871," van Livingstone's nasporingen en haar waarde voorde Aardrijkskunde een beknopt en duidelijk overzicht geleverd.

De laatste berichten van Livingstone door Dr. Kan vermeld, zijn vervat in een brief van Oedjidji aan het Tanganjika-meer van30 Mei 1869. Eeeds toen had de schaarschheid zijner mededeelingen meermalen aan zijn vrienden en bewonderaars zorg ingeboezemd en was het gerucht van zijn overlijden meer dan eens verbreid geweest. Na het genoemde schrijven bleven alle berichten uit. De Geographical Society rustte een expeditie uit om hem op te sporen. Deze bereikte Zanzibar in Maart 1872, maar kon wegens den ingevallen regentijd niets meel' ondernemen.

Intusschen was een ander reiziger gelukkiger geweest. Een correspondent van de New-York Herald, Henry Stanley, stapte