onbelangrijk aantal van hoorders, die wel in de vorderingen der Aardrijkskunde belang stellen, maar wier gewone bezigheden hun niet veroorloven daarvan geheel op de hoogte te zijn. Aan zulk een eerste verslag zou een algemeene inleiding over de Geschiedenis der Aardrijkskunde en der geographische ontdekkingen moeten voorafgaan, indien dit wegens den verbazenden omvang der taak mogelijk was. Doch reeds wanneer men zich tot een enkel jaar bepaalt, is, wegens de verbazende ontwikkeling dien de arbeid op het veld der geographische nasporingen verkregen heeft, de stof schier van te veel omvang voor een mededeeling, die de aandacht der hoorders niet te zeer afmatten zal. Een inleiding, die de hoorders op de hoogte bracht van elke wetenschappelijke onderneming waarvan de verslaggever gewagen moet, zou een boekdeel vormen.

Ik beschouw dus een eerste verslag van dien aard, in een nieuw opgericht genootschap uit te brengen, als een zware en ondankbare taak voor den verslaggever, en zou zeker geaarzeld hebben die op mij te nemen, zoo niet de wensch mijner medeleden in het Bestuur; het besef, dat de moeilijke aanvang moet gemaakt worden, zal de geleidelijke voortgang mogelijk zijn; het gevoel dat hij, wien uw vertrouwen tot den Voorzitterstoel heeft geroepen, zich allerminst aan een lastige taak in het belang van het Genootschap mag onttrekken, en de overtuiging, dat gij mij met welwillende verschooning zult hooren, zich vereenigd hadden om aan mijn bedenkingen het zwijgen op te leggen.

Ik zal echter in de tegenwoordige vergadering niet het geheel van mijn verslag voordragen. Daartoe zou te veel van uw aandacht gevorderd worden, en er zou geen tijd voor verdere werkzaamheden overblijven. Ik wensch het tweede gedeelte, waarin alles te behandelen zal overblijven wat op de vermeerdering onzer kennis van de bijzondere deelen onzer aarde betrekking heeft, tot een volgende algemeene vergadering te bewaren; wat het tijdvak betreft, waarover mijn verslag loopt, wensch ik mij te bepalen tot hetgeen sedert den aanvang van 1873 en in de tot dusver verloopen maanden van 1874 voor de bevordering der kennis van onzen aardbol is verricht, ofschoon hier en daar een ophelderend woord, dat naar de verrichtingen van vroegere jaren terugwijst, onmisbaar zal wezen.

Doch alvorens tot mijn eigenlijk verslag over te gaan, acht ik mij verplicht een woord van dankbare hulde te brengen aan de nagedachtenis van hen, die in den genoemden tijdkring aan de beoefening der Aardrijkskunde ontvallen zijn. Haast zeide ik: aan de nagedachtenis van hen, die inden dienst der Aardrijkskunde bezweken zijn, na voor haar geleden en gestreden te hebben. Want op dit veld worden de lauweren niet het eerst en het meest in het studeervertrek geplukt; de Aardrijkskunde heeft minder nog geleerden dan mannen noodig, en schoon zij den noesten arbeid van den compilateur niet versmaadt, de bouwstoffen worden haar geleverd door hen, die in

de nevelen der hooge bergen den voet wagen te zetten op gladde ijsvelden, door gapende afgronden omzoomd ; die zich met de broze kiel tusschen de schotsen der Poolzeeën wagen, waar hun leven door torenhooge ijsgevaarten en grimmige beren wordt belaagd; die de hitte en de ontbering der waterlooze woestijnen trotseeren, of zich getroosten verre van de beschaafde samenleving en al de gemakken en genoegens, die zij oplevert, gebrek te lijden onder woeste volken, waar zij van hun leven en de vruchten van hun arbeid geen oogenblik zeker zijn.

Onder die helden, in den genoemden tijdkring aan de Aardrijkskunde ontvallen, schitteren twee sterren van de eerste grootte: Matthew Fontaine Maury en David Livingstone.

Maury zag het levenslicht in den Staat Virginië den 14ien Januari 1806. In 1825 trad hij als midshipman in dienst der Amerikaansche marine en deed op het schip Vincennes een vierjarige reis om de wereld. In 1837 werd hij luitenant, maar twee jaren later noodzaakte hem een beenbreuk zich aan den actieven dienst te onttrekken. In 1842 werd hij directeur van het Depót van kaarten en werktuigen te Washington, dat hij in 1844 met het National Observatory tot een Naval Observatory and Hydrographic office vereenigde.

Toen in 1861 de burgerkrijg in Amerika uitbrak, deed Maury afstand van zijn post, en bood zijn diensten aan de zuidelijke staten aan, waaraan hij door zijn geboorte verbonden was. Toen het Zuiden overwonnen was, vond Maury een toevluchtsoord in Europa, en vertoefde, behoudens een kort bezoek aan Mexico, waar hij den kinaboom invoerde, deels in Eusland, deels in Engeland; maar in 1868 keerde hij, als hoogleeraar aan de militaire school te Lexington, naar zijn vaderland terug, waar hij den lsten Eebr. 1873 te midden der zijnen overleed.

De schriften van Maury hebben hoofdzakelijk betrekking op de zeevaart en de meteorologie, en in een menigte kaarten, die sedert 1848 onder zijn leiding vervaardigd werden, legde hij de resultaten neder van zijn waarnemingen omtrent winden en stroomen en de diepte van deu Oceaan. Zijn methode van waarnemingen werd in 1853 in het Internationaal meteorologisch congres van Brussel aangenomen, en is sedert in de gansche beschaafde wereld het richtsnoer geworden voor de beoefening van meteorologie en hydrographie. Zijn hoofdwerk, //Physical Geography of the Sea" verscheen te Nieuw-York in 1855 en later in onderscheidene, deels aanmerkelijk omgewerkte uitgaven. Het werd in de meeste moderne talen vertaald, en ook wij zijn daarvan een voortreffelijke vertaling verschuldigd aan ons medelid Jansen, die de methode van Maury tevens, in een aanhangsel, op de land- en zeewinden en moesons van den Indischen Archipel heeft toegepast. Op deze wijze werd Maury de grondlegger der nautische meteorologie; men kan aannemen dat door zijn aanwijzingen de wegen over den Oceaan in het alge-

7*