burgers, een eerste behoefte is, en evenzeer, dat die onmogelijk kan verkregen worden, zoo er geen afzonderlijk onderwijs in wordt gegeven.

Het Bestuur van het Aardrijkskundig Genootschap begrijpt ten volle, dat het wenschelijk is de leervakken aan het Gymnasium niet te zeer te vermenigvuldigen, en vermoedt, dat de vrees hiervoor vooral aanleiding heeft gegeven, dat geen bijzondere plaats aan de aardrijkskunde in het wetsontwerp is toegekend, maar veroorlooft zich te dien aanzien de opmerking, dat onder de in het wetsontwerp genoemde vakken er enkele zijn, die hoe nuttig hun kennis ook zijn moge, toch nog eer onder de elementen eener beschaafde opvoeding kunnen gemist worden, dan de kennis der planeet, welke wij bewonen.

Het bestuur acht het overbodig over de aardrijkskunde, als leervak aan het Gymnasium, in bijzonderheden te treden, maar veroorlooft zich Uw Excellentie te verwijzen naar de voordracht, welke door een zijner leden in de Algemeene Vergadering van 28 Februari j. 1. over dit onderwerp werd gehouden, en waar van een afdruk hierbij is gevoegd. Het Bestuur vleit zich, dat

Uw Excellentie, de juistheid der in dat stuk aangevoerde gronden erkennende, nog zal kunnen besluiten:

1". In art. 4 van het bovengenoemde wetsontwerp de aardrijkskunde afzonderlijk te vermelden onder de vakken, waarin aan de Gymnasia onderwijs wordt gegeven.

2°. In art. 20 van hetzelfde wetsontwerp de aardrijkskunde als zelfstandige wetenschap afzonderlijk te noemen onder de vakken, waarvoor leerstoelen aan de Hoogescholen zullen worden opgericht.

Namens het Bestuur van het Aardrijkskundig Genootschap:

P. J. YETH,

Leiden, Utrecht, Voorzitter.

Mei 1874. C. M. KAN,

Secretaris.

DE VERMEERDERING DER KENNIS

VAN DEN AABDBOL GEDURENDE HET AFGELOOPEN JAAE, (EERSTE GEDEELTE),

VOORGEDRAGEN DOOR

Prof. 1'. JT. TT E T I£, op de Algemeene Vergadering le Amsterdam den 1 lien April 1874.

Mijne Heeren!

Het is een prijzenswaardige gewoonte in vele wetenschappelijke genootschappen, dat jaarlijks in een algemeene vergadering een algemeen verslag wordt uitgebracht over den gang en stand van de beoefening der wetenschap waarmede het Genootschap zich bezig houdt. Men ontvangt hierdoor telkens een overzicht van de bereikte resultaten en daardoor als van zelve de aanwijzing van den weg, die moet betreden worden om de wetenschap verder vooruit te brengen. Is eenmaal de zaak behoorlijk in gang, dan is de taak niet bijzonder moeilijk en uit den aard der zaak nauwkeurig omschreven. De verslaggever heeft dan, be¬

houdens misschien het bijbrengen van nog een enkel vergeten feit, slechts een bepaalden jaarkring te overzien en zich aan het verslag van zijn voorganger aan te sluiten. Doch nu het Bestuur van ons Genootschap het besluit heeft genomen, dat ook in uw midden zulk een verslag zal worden uitgebracht, heeft de eerste verslaggever een moeilijker taak. Hier geldt het niet het voortzetten, maar het opzetten van het werk; hier wordt de verslaggever genoodzaakt zijn hoorders te verplaatsen te midden van allerlei wetenschappelijke nasporingen, waarvan de aanvang wellicht jaren terugtreedt, en met wier vroegere geschiedenis hij geen algemeene bekendheid kan vooronderstellen, wil hij verstaanbaar blijven voor het vermoedelijk niet