geografie hebben, wanneer zij, na op liun 12e of 13e jaar (1e lagere school te hebben verlaten, waar zij slechts eenige hoogst oppervlakkige topografische kennis van Nederland en Europa hebben opgedaan, in de lagere klassen van het gymnasium de aardrijkskunde niet anders behandelen dan nu en dan toevallig als bijvak der geschiedenis. Immers wat kan zoodanig onderwijs geven? Volgens de Memorie van Toelichting zal in elke klasse van den zevenjarigen cursus niet meer dan twee uren 's weeks aan geschiedenis worden gewijd en wel in de beide laagste klassen uitsluitend aan oude geschiedenis, in de 3e aan de middeleeuwen, in de 4e en 5e aan de nieuwe geschiedenis, in het 6e jaar aan de grieksche en in het 7e jaar aan de romeinsche geschiedenis; afzonderlijk onderwijs in de geschiedenis van Nederland zal er niet worden gegeven. Daargelaten nu, dat een cursus van slechts twee uren 's weeks geen tijd zal laten om de geschiedenis zelve, vooral de nieuwere, anders dan zeer oppervlakkig te behandelen, en dat er dus voor gelijktijdige behandeling van aardrijkskunde geen tijd zal te vinden zijn, zoo zal bovendien de volgorde van de onderwerpen een zoodanige zijn, dat ieder, die eenig begrip van onderwijs heeft, de onmogelijkheid zal moeten erkennen om daarmede eenig grondig onderwijs in aardrijkskunde, zelfs volgens de reeds lang veroordeelde oude methode, te verbinden. In de beide laagste klassen zouden de leerlingen hoogstens eenige topografische kennis opdoen van den ouden toestand van de Assyrische, Medische of Persische rijken, van Griekenland en Rome, in de 3e van de politische indeeling der staten van Europa in de middeleeuwen, en in het 4e en 5e jaar van enkele andere staten, die in de nieuwe geschiedenis een hoofdrol hebben gespeeld; maar hoevele landen, die juist voor de beoefening der geografie de meest belangrijke zijn, moeten daarbij onaangeroerd blijven? Van hetgeen men doorgaans pliysische geografie noemt, kan hoegenaamd geen sprake zijn. En mag men dat nu kennis noemen, die bijeenvoeging van enkele feiten zonder eenigen band of samenhang? Laat zich zoo iets verdedigen aan een inrichting van onderwijs, waar vooral ontwikkeling van den geest, meer nog dan het aanbrengen van positieve kennis, op den voorgrond moet staan? Zal voorts de leeraar in geschiedenis niet gedurig in zijn lessen belemmerd worden door het gebrek aan geografische kennis bij zijn leerlingen en zal hij niet genoodzaakt zijn het historisch onderwijs gedurig af te breken, om te trachten althans eenigszins in die leemte te voorzien? Is onder zulke omstandigheden een vruchtdragend onderwijs mogelijk, ik zeg niet eens in aardrijkskunde, maar zelfs in geschiedenis, die men toch onder de hoofdvakken van het gymnasium wil gerekend hebben? Hij, die beweert, dat aardrijkskunde van het 12de jaar af als bijvak van geschiedenis behoorlijk /can onderwezen worden, miskent die wetenschap en toont haar tegenwoordig standpunt niet te kennen.

Beschouw ik in de derde plaats de vraag niet zoozeer uit een paedagogiscli oogpunt, maar meer met het oog op de be¬

stemming van de jongelieden, die het gymnasium bezoeken, dan moet ik tot het besluit komen, zooals ik reeds in 't voorbijgaan opmerkte, dat hun dit hoogst belangrijk middel tot die beschaving, die hun bij hun aanstaande academische studiën onmisbaar is, niet mag onthouden worden. Zal men iemand wezenlijk beschaafd kunnen noemen, wien het zelfs ontbreekt aan oppervlakkige kennis van de aarde ? die, al moge hij nauwkeurig bekend zijn met de staatsregeling van Athene en Rome en de voornaamste Grieksche en Romeinsche schrijvers kunnen verklaren, zijn onkunde moet bekennen, als er sprake is van den tegenwoordigen toestand der landen en volkeren en het verband, dat er bestaat tusschen dezen en de verschijnselen aan de oppervlakte der aarde?

Maar wellicht zal men mij tegenwerpen: vermeerdering van het getal der leervakken aan het gymnasium is niet wenschelijk, concentratie van het onderwijs is noodzakelijk. Gaarne geef ik dit in beginsel toe, maar niet waar het een vak geldt van zooveel belang als de geografie. Ook nu wordt zij aan de goede gymnasiën, die hun leerlingen op twaalfjarigen leeftijd opnemen, afzonderlijk behandeld; bepaald is dit ook, zoo als wij gezien hebben, in Duitschland het geval. \ olgens het wetsontwerp zou het getal der vakken aan de gymnasiën vermeerderd worden met staathuishoudkunde en staatsinstellingen, natuurlijke historie, natuurkunde en scheikunde, van welke tot dusverre slechts eenige bij wijze van uitzondering aan zeer enkele gymnasiën onderwezen werden. Ik zou echter veel liever enkele van deze vakken, zoo als staathuishoudkunde en natuurlijke historie, uit de reeks der leervakken zien weggelaten, indien de aardrijkskunde als zelfstandig leervak daaraan moest worden opgeofferd.

Eindelijk, wat zal aan de hoogeschool, waar de aardrijkskunde als wetenschap moet behandeld worden, dat onderwijs te beduiden hebben, als zij, die het wenschen te volgen, zelfs met de eerste gronden dier wetenschap onbekend zijn? Hebben zij, die zich op dit vak aan de hoogeschool willen toeleggen, het gymnasium bezocht, zoo als in den regel het geval zal zijn, dan zal, daar hetgeen op de lagere school is geleerd wel grootendeels zal verloren zijn gegaan, en gedurende de zeven jaren van het gymnasium nagenoeg niets van aardrijkskunde zal zijn geleerd, de hoogleeraar bij zijn onderwijs met de allereerste gronden dier wetenschap een aanvang moeten maken. Daar voorts kennis van aardrijkskunde onmisbaar is voor hen, die zich meer bijzonder op de studie der geschiedenis willen toeleggen, moeten zij, die met dit doel de hoogeschool bezoeken, beginnen met te trachten in te halen, wat zij aan geografische kennis te kort komen, alvorens met die historische studiën te kunnen aanvangen. In elk geval zal de taak van den lioogleeraar in aardrijkskunde aan de hoogeschool een weinig benijdenswaardige zijn, daar hij zal genoodzaakt zijn bij zijn onderwijs zelfs nog lager af te dalen dan de leeraar aan de lioogeve buvgei -