hij toont aan, hoe in vele gevallen de aard en de bezigheden van een volk hun oorsprong hebben in de natuur van het landj en van hun kant weder samenhangen met zijn geschiedenis en zijn regeeringsvorm.

Verdient de aardrijkskunde op deze gronden als een zelfstandige wetenschap te worden beschouwd, dan moet haar onder de vakken van onderwijs zeker evenzeer een zelfstandige plaats worden toegekend, zooals dan ook in de laatste jaren algemeen is geschied. De hulpmiddelen zijn aanzienlijk verbeterd en in verband gebracht met de hoogere, meer wetenschappelijke eischen; vooral in de handboeken, ook in ons land, is groote verbetering gekomen. Wanneer men nagaat, hoe thans aardrijkskunde wordt onderwezen aan onze hoogere burgerscholen, dan zal men iets geheel anders vinden dan voor e.-n of twee tientallen jaren in de meeste scholen het geval was; men vindt daar, zij het ook in eenigszins elementairen vorm en in meer algemeene trekken, de wijze van behandeling terug, die ik zoo even u trachtte te schetsen. En nu moge wel in de eerste plaats de middelbare school, — bestemd om aan den burgerstand die mate van ontwikkeling, kennis en beschaving medetedeelen, welke hij later behoeft in de verschillende maatschappelijke betrekkingen, waarin hij zich kan geplaatst zien, — een groote behoefte hebben aan nauwkeurige kennis van landen en volkeren, ook bij de andere takken van het onderwijs behoort de aardrijkskunde een belangrijk element der opvoeding uit te maken.

Bij het lager onderwijs, in den regel bestemd voor kinderen tot 12 of 13-jarigen leeftijd, beginnen langzamerhand pogingen te worden aangewend om het aardrijkskundig onderwijs in den door Ritter en zijne navolgers aangewezen geest te geven; het ligt evenwel in den aard der zaak, dat het daar hoogst elementair zal moeten blijven en dat alleen de eenvoudigste en binnen de bevatting der jeugdige leerlingen liggende uitkomsten der wetenschap in de lagere school kunnen ter sprake komen. Bovendien, zal die methode daar volledig ingang vinden, dan moeten eerst zij, die lager onderwijs geven, daarmede volkomen bekend gemaakt zijn; ik zou niet durven beweren, dat zulks nu reeds algemeen het geval is; het zal dus nog wel eenigen tijd duren, alvorens het enkel geheugenwerk in de lagere school geheel heeft plaats gemaakt voor een meer rationeele methode. Maar zelfs wanneer dat eenmaal liet geval zal zijn, dan zal het nog niet mogelijk wezen daar iets meer te geven dan een zeer beknopt, ja zelfs onvolledig overzicht, zoowel wegens gebrek aan tijd, als ook vooral, omdat de leeftijd der leerlingen hen nog ongeschikt maakt voor een eenigszins dieper gaande behandeling. Er blijft dus voor hen na het verlaten der lagere school op dit gebied nog veel te leeren en te doen over. Bezoeken zij de middelbare school, dan vinden zij daar, wat zij behoeven; maar een niet onaanzienlijk gedeelte, voor hoogere wetenschappelijke studie bestemd, gaat over tot het gymnasium en behoort dus daar grondige geografi¬

sche kennis op te doen. Mij dunkt, het is toch niet twijfelachtig, of de aanstaande geleerde heeft evenzeer behoefte aan kennis van de wetenschap, die zich niet alleen een beschrijving van de oppervlakte der aarde ten doel stelt, maar ook bepaald haar verhouding tot den mensch en zijn werkzaamheid. Het gymnasium stelt zich tot taak het vormen en beschaven van den geest; de leerstof moet daaraan dienstbaar worden gemaakt; en hoewel nu de beoefening der klassieke talen in de eerste plaats het middel is tot die intellectueele ontwikkeling, zoo is het toch duidelijk, dat ook andere wetenschappen, die daarop grooten invloed kunnen uitoefenen, er niet mogen worden gemist. Zou nu de wetenschap, die de natuurkundige betrekkingen en wetten in verband brengt met het leven der menschen, die het «leer u zeiven kennen", het Fv<ü>öi götjtóv, dat boven den ingang van den tempel van Delphi geschreven stond, in haar schild voert, niet een der krachtigste middelen zijn? En is zij het door haar inhoud, zal zij het niet evenzeer worden door haar vorm, wanneer daarbij die logische methode, die zuivere afleiding van gevolgen wordt in acht genomen, die ik zooeven u trachtte te schetsen als het hoofdkarakter van Ritter's school ? Het spreekt van zelf, dat het doel niet kan zijn de wetenschap in haar geheelen omvang op het gymnasium te behandelen; de grenzen zijn zelfs nog nauwer te stellen dan voor de hoogere burgerschool, waar meer op de behoeften van het practische leven te letten is en dus vooral in de hoogere klassen meer tijd aan dit belangrijke vak is te besteden; maar ik meen toch, dat men, zooals ook in de Pruisische verordeningen geschiedt, den eisch mag stellen, dat op het gymnasium althans een goed overzicht wordt gegeven van het geheel, niet alleen van het vaderland en Europa, waartoe zich doorgaans het onderwijs in de lagere school bepaalt, maar ook van de andere werelddeelen, orografisch, hydrografisch en klimatologisch, zooveel noodig ook topografisch, zoodat de leerlingen een inzicht verkrijgen in het verband tusschen de natuur van de aardoppervlakte en haar producten en bewoners, eenig begrip hebben van ethnografie, alsmede van den invloed, dien de toestand van het land op de beschaving van het volk heeft uitgeoefend.

Eindelijk mag aardrijkskunde als zelfstandige wetenschap aan de hoogeschool niet gemist worden. Daar, waar het om de wetenschap zelve en haar uitbreiding te doen is, daar heeft zij evenzeer haar plaats in te nemen, als haar zusters, de geschiedenis en de natuurwetenschap. Het zelfstandig karakter, dat zij in den laatsten tijd verkregen heeft, eischt voorts dringend, dat zij niet beschouwd worde als een soort van toevoegsel aan een andere wetenschap, maar dat het onderwijs worde opgedragen aan een specialiteit. Vooral ook als men de universiteit beschouwt als de kweekschool van aanstaande leeraren aan hoogere burgerscholen en gymnasiën, is het hoogst noodzakelijk, dat aan de voorbereiding van onze aanstaande onderwijzers in aardrijkskunde en zelfs in geschiedenis een meer wetenschappelijks