Het Bestuur des Genootschaps heeft ingevolge dezen last zich door onderzoek vergewist, dat een inderdaad 'sehoone en kostbare verzameling zich vergenoegen moet met een lokaliteit, die haar niet slechts zoo goed als nutteloos maakt voor den wetenschappelijken onderzoeker, maar zelfs voor den goeden toestand der voorwerpen gevaarlijk is. Een ethnologische verzameling vordert, wanneer zij aan haar oogmerk zal beantwoorden, een groote ruimte, zelfs dan wanneer het aantal voorwerpen nog beperkt is; want zal zij iets voor de wetenschap beteekenen, dan moeten de voorwerpen, uit verschillende gewesten afkomstig, behoorlijk van elkander zijn afgescheiden, en bovendien, om een onderlinge vergelijking mogelijk te maken, geordend zijn naar klassen, zoo als woningen, huisraad, kleeding, wapenen, enz. Voorts moeten de voorwerpen zoo ruim geplaatst zijn, dat zij, op hun plaats blijvende, behoorlijk kunnen bezichtigd worden, en wanneer een nader onderzoek noodzakelijk is, van hun plaats kunnen genomen worden, zonder dat daardoor gevaar van beschadiging voor andere voorwerpen ontstaat. Verder moet niet het geheele gebouw door de verzamelde voorwerpen zijn ingenomen, maar er moet althans eenige ruimte overig zijn, waar nieuw aankomende voorwerpen ontpakt, uitgezocht, en in orde gebracht kunnen worden, alvorens zij naar de plaats voor hen bestemd worden overgebracht. Eindelijk moeten de lokalen, waarin de verzameling bewaard wordt, wat licht, droogte, verwarming, enz. betreft, zoodanig zijn ingericht, dat zij eensdeels voor de bewaring der voorwerpen geschikt zijn, anderdeels tot bezoek uitlokken en het noodige gemak voor wetenschappelijk onderzoek verleenen.

Het is aan het bestuur voornoemd gebleken dat de lokalen, waarin 's Rijks Ethnologische verzameling te Leiden bewaard wordt, aan geen enkel dezer vereischten beantwoorden. Toen in 1864 het Ethnologisch Kabinet te Leiden werd opgericht, werden voorshands de beroemde verzameling van Japansche voorwerpen door Dr. von Siebold gesticht, de verzameling van ethnologische voorwerpen in Nederlandsch Indië, bijeengebracht door de leden der Natuurkundige Commissie, en de ethnologische verzameling, die verbonden was geweest aan de de voormalige Akademie te Delft, benevens enkele andere aan het Rijk behoorende verspreide voorwerpen bestemd om den grondslag voor dat museum te vormen, terwijl de plaatsing dier verzameling in Leiden ongetwijfeld in verband moest gebracht worden met de oprichting van een leerstoel voor de land- en volkenkunde van Nederlandsch Indië aan de Rijks-instelling voor onderwijs in de kennis van Nederlandsch Indië, die in hetzelfde jaar te Leiden gesticht werd. Ongelukkig was destijds geen geschikt lokaal voor de verzameling aanwezig, en werd voor de groote onkosten, die de oprichting van een nieuw gebouw zou vereischt hebben, teruggedeinsd. Het lokaal van het voormalige kabinet van landbouwwerktuigen, voorloopig voor de berging der verzameling aangewezen, bleek al dadelijk veel te klein zelfs voor het voorhandene te zijn,

veel min de behoefte aan meerdere ruimte te kunnen bevredigen die weldra door de uitbreiding der verzameling zou ontstaan. Door ook de zolders van het bedoelde gebouw, hoe ongeschikt, overigens voor het gebruik, met kasten te betimmeren en van ieder hoekje zich te bedienen, werden de voorwerpen ten minste geplaatst, maar op een wijze die in alles het tegenbeeld vormt van hetgeen een goed ingericht ethnologisch kabinet behoort te wezen. Aan een rangschikking naar ethnologische orde viel niet te denken, aan een verdeeling van hetgeen tot hetzelfde volk betrekking heeft naar klassen, kon nog veel minder gedacht worden.

Ofschoon zooveel mogelijk is bijeengehouden wat bijeen behoort, is toch het karakter der verzameling niet beter uit te drukken, dan in de woorden wanorde en opeenstapeling. Het geheel heeft meer het voorkomen van een magazijn, waarvan alle hoeken met voorwerpen zijn volgepropt, zoodat het een het ander voor de blikken des beschouwers bedekt, dan van een wetenschappelijke verzameling, die aan landgenoot en vreemdeling op waardige wijze een voorstelling geven kan van hetgeen Nederland als koloniale en handelsmogendheid op dit gebied zou kunnen ten toon spreiden. Intusschen zijn sedert de oprichting van het kabinet van regeeringswege maatregelen genomen om in onze koloniën belangrijke ethnologische voorwerpen te doen bijeenbrengen, en van tijd tot tijd worden bezendingen ontvangendie dikwijls hoogst merkwaardige voorwerpen bevatten. Aanvankelijk heeft de waarnemende directeur nog getracht aan het een en ander een plaats te geven, waardoor echter de gebreken van wanorde en opeenstapeling nog meer in- het oogloopend zijn geworden, en eindelijk heeft hij uit wanhoop de ontpakking der nieuw aangebrachte voorwerpen moeten opgeven, daar zelfs de behoorlijke ruimte om een kist te openen, ontbreekt. Zij, die aanvankelijk de verzameling, zooals niet zelden gebeurd is en onder gunstige omstandigheden veel meer gebeuren zou, met geschenken verrijkt hebben, ergeren zich bij een bezoek, dat de voorwerpen, die zij meenden dat tot opluistering eener wèl ingerichte Rijksverzameling zouden strekken, in een hoek verstopt en vaak nergens te vinden zijn. Het geven van geschenken aan een verzameling, die aan de milde gevers niet eens de voldoening verschaffen kan van een behoorlijke expositie van het geschonkene heeft dan ook schier geheel opgehouden.

Eindelijk kleeft er aan het lokaal nog een ander gebrek, dat wellicht nog het meest aan het behoorlijk gebruik der verzameling door beoefenaars der ethnologie in den weg staat. Het is de groote afstand waarop het gelegen is van de woning des waarnemenden directeurs, die echter in de keuze daarvan niet vrij is, daar hij tevens, en wel als zijn eigenlijke betrekking, met de directie van het Museum van Oudheden is belast De bezoeker van het Ethnologisch Museum vindt daar, met zeldzame uitzondering, slechts een onkundigen custos, die geen nadere inlichtingen geven, geen kasten ontsluiten kan, en die I het innen van de fooien der bezoekers als zijn hoofdtaak be-