verheugen. Het aantal boekwerken, kaarten en atlassen, dat in October nog slechts 70 bedroeg, is thans reeds tot ongeveer 300 gestegen. Welk een belangrijke plaats daaronder innemen de publicaties van buitenlandsche Genootschappen, die allen in ruiling hebben bewilligd, zal ieder beseffen. Wie verder de milde gevers zijn, aan wie wij de zoo snelle toeneming der bibliotheek verschuldigd zijn, zal u blijken uit de lijst der bijgekomen werken, op te nemen in het 2° nummer van ons Tijdschrift. In het gebouw der Handelschool te Amsterdam, waar met welwillende heuschheid aan het Bestuur bij voortduring gelegenheid tot het houden zijner bijeenkomsten wordt geschonken, zal nog langen tijd genoegzame ruimte voor de berging van boeken en kaarten voorhanden zijn.

Niet te vergeefs riep het bestuur in de October-Vergadering uw medewerking in voor de samenstelling van ons Tijdschrift; zij werd niet alleen ondervonden bij de eerste aflevering, maar heeft ons ook reeds in staat gesteld den inhoud van het tweede nummer vast te stellen. Behalve de bovengenoemde lijst van boekwerken, de lijst van nieuwe leden, de verslagen der algemeene vergaderingen en de ingediende adressen, zal die tweede aflevering belangrijke bijdragen bevatten van de hand der H.H. Robidé v. d. Aa, Blommendal, Versteeg, Steyn Parvé en anderen.

Zooals wij zeiden, zullen wij over het verhandelde op onze algemeene vergaderingen niet weder in bijzonderheden

treden. Toch zij opgemerkt, dat de daar behandelde onderwerpen wel geschikt waren, om het nut, ja de noodzakelijkheid van een Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap in het licht te stellen. Reeds het feit op zich zelf, dat in het korte Genootschapsjaar van Juni 1873 tot April 1874 vier algemeene vergaderingen konden gehouden worden, waarop zeker niet over gebrek aan werkzaamheden geklaagd werd, waarop wij het aantal bezoekers van 40 tot 90 zagen aangroeien, en die ook door dames-leden met genoegen en belangstelling werden bijgewoond, reeds dit feit bewijst, dat ons Genootschap recht van bestaan heeft en iets voor de toekomst belooft. Wij releveeren dit feit te eer, dewijl het ons de gelegenheid verschaft onzen oprechten dank aan hen te betuigen, die door hun trouwe opkomst, het op zich nemen der voordrachten, het doen van mededeelingen, het ter bezichtiging stellen van merkwaardige voorwerpen, zoo duidelijk van hun belangstelling in het Genootschap deden blijken, de pogingen van het Bestuur zoo krachtig steunden. Moge hun voorbeeld velen tot navolging opwekken!

Vol vertrouwen op de zoo duidelijk gebleken belangstelling van onzen hoogen Beschermheer, op uw allerkrachtige medewerking, besluiten wij dit eerste jaarverslag met de beste verwachtingen voor de toekomst van ons Genootschap en den zoo vurigen wenseh, dat het meer en meer moge bijdragen tot de kennis en beoefening der aardrijkskunde in ons vaderland.

ADRES aan Z. E. den Minister van Binnenlandsehe Zaken, over dan toestand van 's Rijks Ethnologisch Museum te Leiden.

Aan Zijn Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken.

In de tweede Algemeene Vergadering van het Aardrijkskundig Genootschap, gehouden te Leiden, den 25 October 1873, werd, naar aanleiding van een plan, dat na afloop der vergadering, de gezamenlijke leden 's Rijks Ethnologische Verzameling zouden bezoeken, de aandacht der aanwezigen bepaald bij het ontoereikende en ongeschikte der lokalen, waarin zich die kostbare verzameling bevindt, en nadat door onderscheidene leden de wensch was uitgedrukt, dat de pogingen van den waarne-

menden directeur, Dr. C. Leemans, om hierin verbetering te brengen, krachtig door het Genootschap mochten ondersteund worden, werd door een besluit der vergadering aan het Bestuur opgedragen een nader onderzoek aangaande deze aangelegenheid in te stellen, en de noodige stappen te doen om aan het Ethnologisch Museum, als een hoogst belangrijk en onontbeerlijk hulpmiddel voor de wetenschappelijke beoefening der aardrijkskunde, zoo mogelijk een betere toekomst te bereiden.

6