ontsluiert en hoe hij soms zoo balddadig en eigenzinnig kan blijven; maar door de bank is hij veel schalkscher en naïver en zijn spelen en vermaken hebben dikwijls een diepen zin en getuigen van een joviaal en guitig karakter. Daartegenover staat de stedeling met zijn louter passieve vermaken. Harddraverijen en al wat den naam van actief amusement verdient, moet men op het land zoeken; de boer wijdt er zich aan met hart en ziel, en wat ziet men in de steden? Spreker kent geen land, waar meer aan concerten en minder aan muziek gedaan wordt, waar men dol is op redevoeringen, maar niet om ze te houden; kortom alles passief. Men ergert er zich aan, als men op onze kermissen het volk heel kalm en flegmatiek naar de hansworsterijen van den clown van een paardenspel ziet kijken en wanneer er dan al wat leven in komt, dan is het gewoonlijk de activiteit van de . . . jenever.

Te Amsterdam zijn de jongens tegenwoordig helaas den vlieger- en knikkertijd al vergeten, waar zij vroeger zoo onbegrijpelijk precies in waren. Neen, dan eere aan den Haag, zeide spr.; daar zijn nog Hollandsche jongens, die het vliegeren en hoepelen, knikkeren en tollen niet verleerd hebben, al vervloeit ook daar zeer spoedig veel van het genoten onderwijs.

Een studie van het gewijzigd volkskarakter zou ons misschien van menige dwaling kunnen genezen, meende spr.; de Nederlanders worden toch altijd zoo geroemd om hun bedaardheid en overleg in zake van handel en speculatie en de lof van het «handelen en niet praten" wordt ook zoo gereedelijk den landgenoot toegezwaaid; maar als men dat alles op de keper beschouwt.... In vaderlandsliefde behoeven wij zeker voor geen ander land onder te doen, ofschoon niemand den Deen of den Hongaar liefde voor zijn land zal ontzeggen, en wat vrijheidszin betreft, in het gevoel daarvoor zouden wij misschien Engeland cn Amerika naar de kroon kunnen steken.

De heer J. P. Amersfoordt deelde daarna bijzonderheden mede aangaande het leven, de werken en de uitvindingen van Jan Pieterszoon Dou, landmeter en kaartenteekenaar, den man,

die reeds in de 17e eeuw op het denkbeeld kwam het Haarlemmermeer droog te malen en Holland op zijn smalst door

te graven. Op 18jarigen leeftijd schreef hij, ook al ter eigen oefening en ter] recapitulatie van 't geen hij van zijn 9e jaar af vergeten had, zijn „Hutspot van Geometreia," het eerste werk over het wetenschappelijk landmeten, waarin hij zelf de gravure graveerde, en waarin een door hem uitgevonden dubbel metend instrument, 't welk hoek, sinus en cosinus gaf, te vinden is.

In 1617 vertaalde hij de zes boeken van Euclides, langen tijd het eenige leerboek voor de wiskunde. Hij paste het tientallig stelsel toe op maten en gewichten en verdeelde de roede in 10 deelen. Als kaartenteekenaar bracht hij de door hem opgenomen Peel in kaart en vervaardigde de uitstekende kaartenboeken voor de Ridderschap van Holland. Spreker wees eindelijk op de bijzonderheid, dat Dou met prins Maurits samen

had gewerkt o. a. bij de vergelijking van de Rijnlandsche met de Delftsche roede, en dat hij in den tijd der twisten tusschen Remonstranten en Contra-Remonstranten, door een Leidschen schout vervolgd, den steun van Maurits had ondervonden.

In den loop zijner voordracht legde spreker Dou's „Hutspot van Geometreia," „Pracktijk des Landmeters," „Kaartenboeken," Vertaling van Euclides en andere werken ter bezichtiging over.

De heer P. H. Witkamp levert een reisverhaal door de Ardennen, van Spa tot Luxemburg en van daar naar Echternach. Hij schetst de bergen en dalen langs de Salm, Woltz Wiltz, Sure en Alzette, de voornaamste plaatsen met haar merkwaardigheden en historische herinneringen, zeden en gebruiken der ingezetenen en deelt eenige sagen en legenden mede, de laatsten veelal in vers voorgedragen. Ook bij de zorgen van Z. K. II. Prins Hendrik der Nederlanden voor het Groothertogdom en de volksgenegenheid voor het Huis van Oranje-Nassau, staat spreker geruimen tijd stil. Helder doet hij uitkomen, dat de stad Luxemburg, die in 1867 door het aftrekken der zoo talrijke Pruisische bezetting met achteruitgang scheen bedreigd te worden, zich daarentegen sedert naar alle zijden heeft uitgebreid, terwijl voortdurend op de gesloopte vestingwerken nieuwe straten en huizen verrijzen. Hij besluit zijn mededeelingen met de vertolking eener Luxemburgsche ode, waarin Luxemburg en Nederland om hun trouw en gehechtheid aan Oranje gelukkig geprezen worden.

Voor 't sluiten der vergadering verlangde Z. K. H. prins Hendrik der Nederlanden het woord, om de verzekering te geven, dat hij de oprichting van het Genootschap met vreugde had begroet, het beschermheerschap volgaarne had aanvaard. Spreker verwachtte van dat Genootschap de schoonste vruchten voor handel, scheepvaart en nijverheid, waarvoor ook hij te allen tijde de warmste belangstelling had gekoesterd. Oprechten dank betuigde Z. K. H. den sprekers voor 't vele belangrijke, 't welk hij had mogen vernemen. Terecht was de aandacht op Luxemburg gevestigd geworden, drie en twintig jaar door 's konings welwillendheid aan zijn zorg toevertrouwd, waar, door gelukkige samenwerking van vorst en volk, veel was tot stand gekomen. Terecht was ook op de zoo dikwijls miskende verdiensten onzer voorvaderen op geografisch gebied gewezen. Daarbij mochten echter niet vergeten worden de verdiensten eener Nederlandsche reizigster, die in den vreemde steeds de Nederlandsche vlag had omhoog gehouden en den roem der Nederlandsche natie verhoogd — van freule Alexandrine Tinne, over welke zelfs een Dr. Rohlfs in een gesprek met Z. K. H. zijn bewondering had betuigd. Spreker biedt ten slotte ter versiering van het lokaal der bibliotheek het portret der beroemde landgenoote aan, en geeft de verzekering, dat de belangen van het Genootschap hem bij voortduring ter harte zullen gaan. — (Toejuichingen).