andere vakken van het programma der leervakken geschrapt willen zien dan aardrijkskunde, welke zulk een vormende kracht bezit; zelfonderricht, autodidaktische studiën, meent spreker, leiden zoo licht tot eenzijdigheid.

De heer J. K. J. de Jonge vreest met den heer Kan voor versnippering van krachten, als aan het programma der gymnasia meerdere uitbreiding wordt gegeven; van de aardrijkskunde kan niet meer dan de kiem gelegd worden; klassieke en moderne talen, oude en nieuwe geschiedenis moeten bovenaan staan; meerdere uitbreiding van het onderwijs (bij onze cluitsche naburen heeft het gymnasiaal onderwijs nog geenszins die uitgebreidheid) zou leiden tot oppervlakkigheid, tot uitputting van krachten.

De heer I. Dornseiffen meent dat onderwijs in geschiedenis en aardrijkskunde moeilijk aan één persoon kan opgedragen worden, dewijl het eerste vak zich op ethisch gebied beweegt, het laatste tot de exacte wetenschappen gebracht moet worden.

Nadat de H. H. de Jonge en Masthoft' nog nader hun meening hadden toegelicht, vooral over de mogelijkheid, om geschiedenis en aardrijkskunde door één persoon te laten onderwijzen, resumeert de voorzitter de discussien en onderwerpt de volgende vragen aan de beslissing der vergadering: 1". Zal er van wege het Genootschap een adres, in den geest als dooiden heer Masthoft' is voorgesteld, bij de Regeering worden ingediend? 2°. Zal in dat adres op de oprichting van zelfstandige leerstoelen voor de aardrijkskunde aan de hoogescholen worden aangedrongen? 3°. Zal in dat adres ook de wensch worden uitgedrukt, dat aan de gymnasia een zelfstandig onderwijs in de aardrijkskunde zal gegeven worden.

De twee eerste vragen werden bevestigend, de derde werd ontkennend beantwoord.

De heer C. M. Kan geeft in overweging het adres vooralsnog niet in te dienen. Het wordt moeilijk uitvoering aan de besluiten der vergadering te geven, daar, naar zijn meening, de stemming over vraag drie in strijd is met die over vraag een en twee; van goed hooger onderwijs in aardrijkskunde kan geen sprake zijn zonder voorbereiding op de gymnasia.

De heer de Witte van Citters had gaarne iets gehoord over de wijze, waarop aardrijkskunde aan de hoogescholen zou dienen gedoceerd te worden; heropening van de debatten over het onderwijs van aardrijkskunde op gymnasia acht hij minder wenschelijk.

De heer L. Cohen Stuart zet nader uiteen, waarom hij de derde vraag ontkennend heeft beantwoord. Hij voor zich was niet tegen gymnasiaal onderwijs in aardrijkskunde; hij meende echter, dat de tijd om daarover in een adres zijn meening uit te spreken nog niet gekomen was; werd het onderwijs aan de hoogescholen eens gegeven, dan zou dat op de gymnasia van zelf wel volgen.

Alsnu geeft de voorzitter als zijn gevoelen te kennen, dat op

het eens genomen besluit der vergadering niet terug gekomen kan worden. Hij stelt voor, dat aan het bestuur zal worden opgedragen het adres zooveel mogelijk in den geest van de meerderheid der vergadering op te stellen. Dit voorstel wordt aangenomen.

Daarna besprak de heer Kuijper het Nederlandsch FolJcsiarahter, dat hij algemeener en degelijker in zijn oorspronkelijke en gewijzigde vormen bestudeerd wenschte te zien dan tot lieden geschiedde. De kennis van den mensch is toch het abc van alle wetenschap en de kennis van het karakter van den tegenwoordigen Nederlander is vooral van 't meest belang, willen wij onze nationaliteit, onafhankelijkheid en al onze goede eigenschappen bewaren. Dat hebben ook de hoogleeraren Vissering en Fruin begrepen bij de samenstelling hunner uitmuntende beschrijving van het Nederlandsch volkskarakter, maar hoe loffelijk en nuttig die arbeid ook wezen moge, het geleverde is te beknopt en beweegt zich derhalve op te algemeen gebied. Eveneens waardeert spr. de statistieke uitgaven van het Gouvernement en van de Vereeniging voor Statistiek; men kan ze als leiddraad gebruiken, om na te slaan, hoe veel kinderen er geboren worden en onder welke omstandigheden, hoeveel er onderwijs genieten, dat er zoovelen sterven, dat er nog maar juist genoeg voor de loting overblijven, en hoe groot het cijfer der misdrijven is, die door kinderen bedreven worden. De middelen, om dat vroegtijdig sterven en die misdrijven te voorkomen, zal men er echter niet uit leeren. Om dat doel te bereiken is de studie van het volkskarakter onontbeerlijk. Spreker had op zijn woonplaatsen in Nederland nog al eens gelegenheid gehad onze landgenooten in hun doen en laten van nabij te beseliouwen. Het was hem daarbij opgevallen, hoe klimaat, bodem en verschillende woonplaats een eigenaardigen stempel drukken op den bewoner; hoe er bijv. een hemelsbreed verschil is tusschen den hei- en den kleiboer, tussehen de bewoners der steden en die van het platteland, ja dat reeds het versehil van provincie invloed uitoefent op de verscheidenheid van karakter. Verre van hem, om te beweren, dat alle Friezen koppig, de Overijselaar bij uitsluiting dom, de Geldersman gul, de Limburger luchthartig en de Zeeuw altijd even rond zou zijn als de vroegere Zeeuwsche rijksdaalders, toen zij nog niet gesnoeid waren: het gaat toch moeielijk, om ze allen over één kam te scheren, want het verschil is toch dikwijls niet te loochenen en openbaart zieli het duidelijkst in het openbaar leven, vooral in de spelen en vermaken, die het völk zich heeft gekozen.

Spreker deelde bewijzen mede van zijn rijke ervaring op dat punt, en wanneer hij rond voor zijn gevoelen mocht uitkomen, schroomde hij niet te verklaren, dat de plattelandbewoner over 't algemeen in de natuurlijke ontwikkeling van zijn geest hooger staat dan de stedeling. Hij begreep wel niet, hoe het mogelijk was, dat de boer zoo ongevoelig kon blijven voor de heerlijke natuur, die hem dagelijks haar geheimen in vollen glans