geheele goed aan zekeren Frémion, die met den herbouw van het kasteel een begin maakte, doch het werk niet ten einde bracht.

Lange jaren stond Berwart] nu ledig en verlaten, het verval ten prooi gegeven. Eindelijk kwam het in 1869 in het bezit der Escher Bergbau Gesellschajt, die het met eenige naburige gronden van den toenmaligen eigenaar, Purnot, voor 350,000 francs aankocht en bij de naburige reusachtige huttenwerken inlijfde.

Het kasteel Berwart werd herhaalde malen genoemd in de eerste gewone zitting der Nederlandsche Staten-Generaal. Zekere Louis Nicolas Simon, gewezen ontvanger der domeinen te Briey, in Frankrijk, vond er in April 1816 een schuilplaats, toen hij een vervolging ontweek, door het gouvernement der Bourbons ingesteld. Doch zijn uitlevering verlangd zijnde, werd hij den 22 Juli uit zijn woonplaats op Berwart opgelicht en in den kerker te Luxemburg verplaatst. Te vergeefs wendde hij zich tot de Nederlandsche Staten-Generaal, die te dien tijde te 's Gravenhage vergaderden: met 38 tegen 26 stemmen verwierpen 's Lands vertegenwoordigers het voorstel van het Brabantsche lid Theod. Dotrenge c. s. »om Z. M. ministers te verzoeken behoorlijke en nauwkeurige berichten omtrent deze zaak te doen inwinnen, en, zoo daartoe termen mochten gevonden worden, de inbreuk te doen herstellen, die de heer Simon beweerde, dat door zijn inhechtenisneming gepleegd was." De ex-ontvanger werd den 21 Augustus aan de Eransche autoriteiten uitgeleverd.

De ingezetenen van Esch bezaten voor de omwenteling van 1795 belangrijke voorrechten: zij behoefden namelijk geen anderen heer dan 's Lands vorst te erkennen, en verkozen hun eigen magistraat, die jaarlijks voor de gansche gemeente rekenschap omtrent zijn bewind aflegde. Ook konden zij voor geen andere rechtbank gedagvaard worden, dan die gespannen werd door hun eigen, zelfgekozen rechter en zeven schepenen. Dit laatste recht hadden

zij, gedurende den Spaanschen successie-oorlog, bij een oorKonae van den 4 Augustus 1676, voor de som van slechts 500 gulden verworven.

Esch werd echter niet onder de steden van het Luxemburgerland op de staatsvergaderingen vertegenwoordigd. "Vanhier, dat toen bij koninklijke besluiten van den 12 Juni 1822 en den 2 Januari 1823 Koning Willem I het Groot-Hertogdom Luxemburg in 18 steden en 8 kwartieren afdeelde, Esch aan de Alzette aan het platteland werd toegevoegd.

Bij het besluit van Koning Willem III, gedagteekend van den 11 Mei 1871, heeft Esch als wapen bekomen: een open burg met twee vensters en vijf tinnen van keel (rood), staande op een golvend terrein van zilver en azuur (blaauw), en geplaatst in een schild van zilver, hebbende ter wederzijde het wapen van het voormalig Hertogdom Luxemburg.

Dit wapen is, bij hetzelfde besluit, in het zegel opgenomen, zoo als dit reeds vroeger door de vrijheid Esch werd gevoerd, doch met het randschrift, administration communale d'Esch sur VAlzette of Gemeinde-vencaltung von Esch an der Alzette.

De bronnen dezer bijdragen zijn: 1. F. X. Würth Paquet. Esch sur V Alzette, Notice ■ historique et statistique, Luxembourg, 1845. —2. J. B. Kolbach, Esch an der Alzette und' Schloss Berwart, Luxemburg, 1873.— 3. Mondelinge en schriftelijke mededeelingen van de auteurs dezer beide werken. — 4. Publications de la Sodétédes Sciences Naturelles de Luxembourq, tom. 1. 1853. 5. Publications de la Société pour la récherche et la conservation des monuments historiques dans le Grand-Duche de I/wxembourg, tom. XVII, 1862. •— M. Stuart, Jaarboeken van het Koninkrijk der Nederlanden, 1816. Eerste stuk. — 6. J. J. E. Noordziek, Verslag der Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, gedurende de zitting va»1815—1816, 's Gravenhage 1862. —7. Opmerkingen gedurende mijn verblijf te Esch van 15 tot 17 October 1873.