in denOëele een manatus, gelijk Vogel er een indenBinoewe aantrof.

Nog veel interessanter vraagstukken doen zich ten opzichte der ethnografie voor. Wij wezen er boven reeds op bij 't bespreken van Schweinfurth's reizen. Behalve de vraag, of de bewoners van het westelijk Nijlgebied verwant zijn met de bewoners der Gaboen- en Ogobaai landen, zooals men uit het menscheneten, de kleederen, den vorm der huizen en andere zaken meent te mogen opmaken, hebben vooral de berichten aangaande een klein menschenras, de Acka's van Schweinfurth, ten zeerste de aandacht getrokken en de belangstelling gewekt. Toen du Chaillu er van sprak, gold dit als een nieuw bewijs tegen de geloofwaardigheid van den zoolang] miskenden reiziger. Men verwierp niet alleen zijn (trouwens wanhopige) verklaring der pygmaeënsage van Homerus; ook het feit zelf, het bestaan dier kleine menschen achtte men verzonnen, zooals men allen, die in Madagaskar en elders dwergvolken beweerden gezien te hebben, het geloof meende te mogen ontzeggen.

Wanneer ook den lezer het bestaan van die kleinere menschen ongelooflijk voorkomt, en hem het degelijk geschreven artikel jn de Mittheilunrjen van 1871 p. 140—155. «Ueber Zwergvölker in Africa" niet tot andere gedachten heeft gebracht, (1) dan leze hij wat daarover den 8en Pebr. 1873, dus voor eenige maanden, in de zitting van 't Gesellschaft für Erdkunde te Berlijn gezegd is. Nadat Dr. Schweinfurth verteld heeft, dat hij van het dwergvolk der Acka verscheidenen gemeten en geportretteerd had, ja dat hij een Acka-jongen van 15 a 16 jaar, 1Jjaar bij zich had gehouden, eindigt hij zijn voordracht met deze woorden: «Nun ist es aber von höchstem Interresse, dass //die Obongo du Chaillu's und andere ebendort von alteren //Beisenden erwahnte Zwergmenschen, endlich die neuerdings von «Eritsch auf das sorgfaltigste beschriebenen Buschmanner eine so

(1) Wij zullen voor den belangstellendeu lezer het ..Resumé" overnemen, waartoe de schrijver komt. „Pygmaen," zegt hij „oder Zwergvölker im Sinne der Mythe oder dichtung, d. h. ganze Volkerschaften aus solchen Individuen, wie sich unter dem Namen Zwerge als Merkwürdigkeiten sehen lassen, giebt es nicht, wohl aber leben in CenlralAfrica Volksstamme, deren Angehörige durchweg wesentlich kleiner sind als die sie umgebenden Volker, kleine Manner, nicht einma] von mittlerer Grósse, nach Herodots Ausdruck. — Mach den wenigen bis jetzt vorliegenden Messungen betragt die durcbschnittliche Höhe dieser kleinen

Völker etwa 150 Centimeter Die Neger haben eine Grösze von 165L

a 180 Centimeter; die Acka, Obongo, etc. sind also einen Köpf kleiner. Um Völker von derselben Kleinheit zu finden, mussen wir bis zu den Finnlappen heruntergehen. — In Central-Africa beschranken sich die kleinen Volksstamme auf eine Zone von wenigen Breitengraden zu beiden Seiten des Aequalors. Die durch kleinen Wuchs sich auszeichnenden Volksstamme Central-Africa's unterscheiden sich auch durch Farhe Haarwucbs und I.ebensweise von den sie umgebenden Vólkern."

Volgens den correspondent der N. Rott. Courant bevinden zich onder de verzameling van den Italiaanschen reiziger Miani twee Acka's van 18 en 19 jaar, ter grootte van 72 en 88 centimeter.

|j //nahe Verwantschaft zu den Acka offenbaren, dass man in ihnen «allen die versprengten Beste einer Afrikanischen Urrasse wird //erkennen miissen." Zijn gevoelen werd gedeeld en bevestigd j door berichten van Dr. Hartman en Dr. Eritsch, die in zijn uVölker von Sud-Africa." en in de zitting van 4 Januari 1873 van de Boschjesmannen verklaart: //Sie sind wahrscheinlich den //zwerghaften, braungefarbten Stammen, die von du Chaillu //und Schweinfurth neuerdings in Inner-Africa entdeckt wur//den, nahe verwandt und die Ureinwoner Süd-Afrika's."

Prof. Bastian heeft op zijn bovengenoemde uitstapjes reeds eenig meerder licht over deze quaestie verspreid. //Onze meening" schrijft hij aan Dr. Neumaijer (Correspondenzblatter n°. 3 p. 36) «dat men het dwergras in deze landen wedervinden moest, heeft //zich volledig bevestigd. Terstond bij mijn aankomst vond ik //op verschillende punten der kust vertegenwoordigers er van. Zij «worden door de Europeanen als curiositeiten beschouwd, zonder //dat deze er verder iets van afweten, waar zij van daan komen. //Na verschillende onderzoekingen bleek spoedig, dat zij allen //van één volk uit het binnenland afstamden, 't welk aan de «inlandsche handelaars goed bekend was, zonder dat deze er met »de Europeanen over gesproken hadden. Integendeel, men vroeg //ons er naar. Dit in de bosschen rond zwervend volk werd //mij gewoonlijk Babongo genoemd (dus de Obonffo's van du //Chaillu); andere noemden ze Yamboeta; de eigentlijke naam //schijnt echter Bari of Bali te zijn.... Yan 'tverstspunt.dat //ik bereikte, (Chicambo) schenen hun woonplaatsen te nauwernood «twee weken verwijderd; zulke opgaven hebben echter meestal «correctie noodig, zoodat ik het voor 't oogenblik hierbij laat." —

Het onderzoek van Centraal-Afrika is dus meer dan een zuiver geografische, topografische quaestie. (1) Van daar het gewicht, dat het Afrikaansche gezelschap, zooals uit Koners schrijven blijkt, op de aanwezigheid van plant-en dierkundigen juist bij die Kongo-kust meent te moeten leggen, vandaar dat Dr. Bastian in zijn artikel over de Loango-kust (Z.f. E. 1873. p 139) kan zeggen, dat van deze expeditie voor alle natuuricetenschappen de gewichtigste resultaten te verkrijgen zijn, en dat hij, reeds in Afrika zijnde, aan Dr. Neumaijer kon schrijven: «Erbestaat voorzeker geen gedeelte van Afrika, dat zoo noodig heeft onderzocht te worden als het door ons gekozen gedeelte, en nergens mag men zoo groote en verrassende ontdekkingen verwachten."

Dat eindelijk ook de handelaar en industriëel van de expeditie, als ze van de Kongo-kust uit ondernomen wordt, meer voordeel heeft dan indien ze van het Nijlbekken, het Tsad-meer of de Tanganjika uitging, zal men mij allicht zonder betoog willen toegeven-

De afschaffing der slavernij in Cuba en Brazilië, de laatste

(1) Hoogst lezenswaardig is te dien opzichte het verslag der zitting van het G. f. E., te Berlijn, gehouden den 5 April van dit jaar (Z. f. E. 1873, 234). Dr. Bastian en Dr. Schweinfurth gaven daar een geregeld overzicht van alle vraagstukken, die zich voordoen aan hem, die van de oost- of van de westzijde tot Centraal-Afrika zou willen doordringen.