mannen der wetenschap achterwaarts zien, maar ook dit laatste heeft een groot nut als een middel om de toekomst beter te beoordeelen." Hij dankte de vergadering voor de hartelijke ontvangst.

Wij kunnen op de uitnoodiging van den heer Markham geen beter antwoord geven, wij kunnen niet beter toonen, dat wij inderdaad, zoover onze middelen en krachten, die proportioneel niet meer zijn wat zij waren, ons toestaan, het voetspoor der vaderen opnieuw willen betreden, dan door de tegenwoordige samenkomst en meer nog door de warme belangstelling en toejuiching, door zoovelen, die verhinderd waren met ons te vergaderen, aan onze pasgeboren stichting betoond. De wijze, waarop dit Genootschap voor aardrijkskunde van alle zijden werd begroet, is ons het bewijs dat ons streven nog altijd populair is in ons vaderland, en dat onze natie de waarheid van het «noblesse oblige" gevoelt.

Intusschen is het nastreven en handhaven van den roem der vaderen op dit gebied niet het eenige doel, waarmede dit Genootschap werd opgericht. De aardrijkskunde is een bij uitnemendheid praktische wetenschap, en moet vooral bij een handeldrijvend volk, dat steeds nieuwe middelen en wegen voor winstgevende betrekkingen zoekt, algemeene belangstelling vinden. Wellicht heeft onze handel zich te veel vergenoegd met in het oude zog te varen, te veel verzuimd nieuwe wegen te zoeken. Wij verheugen ons daarom, dat ook van die zijde de oprichting van ons Genootschap met bijval begroet is; wij hopen dat ons Genootschap veel zal kunnen bijdragen om ook in die richting een nieuw leven te doen ontwaken.

Doch hoe groot de toejuiching is, die boven onze verwachting aan ons streven ten deel viel, wij hebben toch ook hier en daar de stem der flauwhartigheid vernomen, die oordeelde dat onze krachten en middelen te gering zijn om met de machtige naticn, die ons omringen, in het strijdperk te treden, en met hen op het gebied der geographisehe wetenschap naar lauweren te dingen. Aan hen, die zoo oordeelen, roepen wij luide toe, dat een der belangwekkendste gedeelten van den aardbodem, en dat voor het geographisch onderzoek een onmetelijk terrein opent, voor ons meer dan voor eenig ander volk openügt, onze aandacht als van zelve meer dan die van eenig ander volk tot zich roept. Ik bedoel den Indischen Archipel met zijn duizenden eilanden, waarvan de grootste den omvang van het Duitsche rijk, van Frankrijk en het Ibersche schiereiland op zijde streven of overtreffen; de Indische Archipel waarvan het land en water een eigen, door karakteristieke eigenaardigheden gekenmerkt werelddeel vormen, dat in omvang niet veel voor Europa onderdoet; de Indische Archipel, die door den rijkdom in de verscheidenheid van zijn voortbrengselen en de talrijkheid van merkwaardige verschijnselen van allerlei aard schier ieder ander gewest van gelijken omvang overtreft. Hierbij komen onze koloniën in West-Indie en de verbreiding van het Neder-

landsche ras over uitgebreide gewesten van Amerika en Afrika, waardoor wij overal betrekkingen kunnen aanknoopen, en de oppervlakkig gering schijnende krachten wellicht boven alle verwachting kunnen vermenigvuldigen.

Nog één punt zij het mij vergund even aan te roeren. Het reizen is in onze dagen meer en meer algemeen geworden, en wanneer wij ons in den vreemde bevinden, staan wij verbaasd over het aantal landgenooten, die wij thans niet meer enkelaan den Rijn of in den Harz, maar tot in de meer afgelegen deelen van Europa ontmoeten, terwijl 'het aantal zelfs dagelijks groeit van hen, die als toeristen den voet op den bodem van vreemde werelddeelen gezet hebben. Doch wie die Nederlandsche reizigers gadeslaat, zal het dikwijls betreuren, dat zij den echten geest missen om van het reizen nut en voordeel te trekken, ja dat de edelste genietingen, die het verschaffen kan, hun onbekend blijven. Het is vaak slechts een volgen der mode, een najagen van ijdele vermaken in de groote steden en badplaatsen, meer dan de kennis van vreemde landen en volken, dat beoogd wordt; en men hoort velen meer van de hotels en restaurants, van de kurzalen en schouwburgen, dan van de heerlijkheid der natuur en de merkwaardigheden der kunst en van het volksleven gewagen. Onze jeunesse dorée, zij die bij de zucht om te reizen ook de •middelen bezitten om het op waardige en vruchtbare wijze te doen, onderscheiden zich meer door gemakzucht en zucht naar weelde, dan door ondernemingsgeest en ijver om het gebied der wetenschap uit te breiden. Zij hebben nog geen Alpenclub opgericht, zooals die in Engeland bestaat, welke de jongelingen der edelste en vermogendste huizen aanspoort, om, met verachting van ontberingen en gevaren, het edel genot na te jagen van den kring hunner kennis uit te breiden, en ook ten nutte van anderen te doen strekken. Ons Genootschap zal ook de taak te vervullen hebben om aan den reislust een nieuwe opwekking, een edeler richting te geven. Misschien kan het in dit opzicht meer dan in eenig ander, ook reeds met de geringe middelen, die het aanvankelijk ten dienste staan, voor het Nederlandsche volk nut stichten.

Dat in ieder dezer richtingen ons streven door een goed en degelijk onderwijs op het gebied der aardrijkskunde in hooge mate kan bevorderd worden, ja daarvan vooral heil is te verwachten, en dus de bevordering van geographiseh onderwijs in de rechte richting een der belangrijkste werkzaamheden van ons Genootschap moet zijn, springt zoodanig in het oog, dat ik het geheel overbodig' acht daarover eenige opmerking te maken. Het verblijdt mij, dat vooral zij, die met het onderwijs in de aardrijkskunde aan onze Hoogere burgerscholen en handelscholen belast zijn, in groote getale als leden tot ons Genootschap zijn toegetreden. Zij zullen, hoop en vertrouw ik, van dat lidmaatschap voor henzelven, voor hun leerlingen en voor de maatschappij rijke vruchten plukken. Maar de aardrijkskunde is een wetenschap voor allen: de handelaar, de industrieel, de zeevaarder,