worden. Zelfs uit een politiek oogpunt is de verzameling van kennis van de eilanden van den Archipel van het grootste gewicht te achten. Hadden wij die kennis in hoogere mate bezeten, de eerste expeditiën tegen Bali, Boni en Atjih zouden wellicht reeds dadelijk met een goeden uitslag bekroond, en veel bloed en schatten zouden gespaard zijn. Reden te meer om nooit een gunstige gelegenheid te laten voorbijgaan om die kennis op te zamelen, die vroeger of later van groot nut kan worden, ook dan, wanneer men op het oogenblik omtrent de later daaruit te trekken voordeelen hoegenaamd geen vermoeden heeft.

Indien Uw Excellentie termen vinden kon om de benoeming van zoodanige commissie te provoceeren, zouden bestuurders van het Aardrijkskundig Genootschap gaarne hunnerzijds al het mogelijke doen, om goede resultaten aan die zending te verzekeren. Zij verklaren zich bereid om vragen te stellen, die eenigermate tot een richtsnoer voor het onderzoek der commissie

zouden kunnen strekken, om met de leden dier commissie in correspondentie te treden, om alle berichten omtrent haar onderzoek, die geschikt en vatbaar zijn voor mededeeling aan het publiek, door middel van haar tijdschrift ten spoedigste ter algemeene kennis te brengen, in één woord om de leden der commissie met raad en daad behulpzaam te zijn in alles wat zou kunnen strekken om de meest volledige bereiking van het doel, waarmede zij werd ingesteld, te waarborgen.

Namens het Bestuur van het Aardrijkskundig Genootschap:

P. J. YETH,

Leiden, Utrecht. President.

Juli 1873. C. M. KAN,

Secretaris„

OPENINGBEEDE

VAN DE EERSTE ALGEMEENE VERG. VAN HET AaRDR. GENOOTSCHAP; GEHOUDEN TE AMSTERDAM DEN 5 JüNI 1873

DOOR

Prof. JP.

Noblesse oblige! Deze spreuk geldt zoowel voor natiën als voor personen. Gelijk de erfgenaam van den luister van een aanzienlijk geslacht verplicht is door groote daden en edele gezindheden de eer van dat geslacht op te houden, indien hij zijn glans niet spoedig wil zien tanen, is ook een natie die op de groote daden van haar voorgeslacht bogen kan, genoodzaakt steeds de voetstappen der vaderen te volgen, indien zij de achting niet verliezen wil, die zij door het krachtig streven dier vaderen heeft verworven. Op het gebied der aardrijkskunde en der aardrijkskundige ontdekkingen heeft Nederland in vroeger eeuwen groote dingen verricht. Portugal moge ons in de groote ontdekkingsreizen in tijd, Engeland door de grootheid zijner hulpmiddelen zijn voorbijgestreefd, ontegenzeggelijk komt hier de derde rang aan geen ander volk dan de Nederlanders toe. Ongelukkig zijn wij ook hier wel wat veel op den roem der voorouders ingesluimerd! Maar wij hebben toch, vooral op het gebied van onzen Indischen Archipel, nog altijd te veel gedaan, om de vroeger verworven eer geheel te verbeuren. In den vreemde koestert men nog altijd eerbied voor de volharding en de kalme vastberadenheid van ons nationaal karakter, en is men

JT. VETH.

overtuigd dat, zoo Nederland met nieuwen moed en nieuwe kracht zijn vroeger aandeel in de uitbreiding der geographische kennis wil heroveren, het willen zeker ook kunnen zal zijn. In Febr. jl. werden in een vergadering der Royal Geographical Society, waarbij de Nederl. gezant graaf Bylandt tegenwoordig was, de ontdekkingsreizen naar Spitsbergen en de Noordpoollanden op een voor ons Nederlanders meest eervolle wijze besproken. „Het is te betreuren," zeide bij die gelegenheid de voornaamste spreker, de heer Markham, ,, dat de Hollanciers hun tochten naar Spitsbergen niet hervatten, en niet op het voetspoor der daden van het voorgeslacht hun rang hernemen onder de natiën, die de Noordpool-zeeën bevaren. Ongetwijfeld is onder de landgenooten van Barents, Vlamingh en Linschoten de oude geest niet uitgestorven, en zijn zij gereed om hun plaats te hernemen onder de onderzoekers van vreemde gewesten, die nu hun krachten op de ontdekking van het groote onbekende Poolland verzamelen en richten " Aan het slot der vergadering zeide de Nederl. gezant, dat hij trotsch was op de groote belangstelling door de Engelschen in de oude ontdekkingen zijner landgenooten betoond. „Staatslieden," zeide hij, „zien vooruit, terwijl de