AD RE S aan Z. E. den Minister van Koloniƫn, houdende verzoek tot het zeilden van wetenschappelijke mannen in het gevolg der expeditie naar Atjih.

Aan Zijn Excellentie den Minister yan Koloniƫn.

De Bestuurders van liet Aardrijkskundig Genootschap hebben de eer zich tot Uw Excellentie te wenden met een verzoek in het belang der wetenschap, waarmede zij te eer Uw Excellentie durven naderen, daar zij reeds meer dan eens de bewijzen ontvangen hebben, dat Uw Excellentie het streven des G.enootscliaps waardeert en zooveel mogelijk steunen en bevorderen wil.

Het is aan Uw Excellentie bekend, hoe gebrekkig nog in vele opzichten onze kennis is van de uitgestrekte gewesten, die in den Indischen Archipel aan het Nederlandsch gezag ouderworpen zijn of tot Nederland in nauwe betrekking staan. In de laatste jaren is voor de kennis van Java door topographische en statistische opnemingen veel gedaan, maar de kennis deieilanden buiten Java heeft daarmede geen gelijken tred gehouden, en zelfs van het belangrijkste eiland 11a Java, het schoone en uitgestrekte Sumatra, zijn vele streken in de binnenlanden en op de Oostkust nog gebrekkig bekend. Vooral is dit liet geval met dat gedeelte van Sumatra, dat tot dusver het Nederlandsch e gezag niet eerbiedigt, en waarmede wij op dit oogenblik in oorlog zijn gewikkeld, liet rijk van Atjih en zijn onderlioorigliedeti. Alleen de kusten van dit rijk zijn meer of min nauwkeurig opgenomen; van zijn binnenlanden, hun natuurlijke gesteldheid, bevolking, voortbrengselen weten wij niets, en ofschoon het bekend is, dat de Atjineezen wel is waar de Maleische taal als schrijftaal gebruiken, maar daarnevens een eigen taal spreken, die in merkwaardige bijzonderheden van alle andere talen van den Indischen Archipel afwijkt, en misschien den sleutel geven kan, zoowel van de afkomst der Atjineezen, als van het verband dat, naar sommiger meening, tusschen den Mongoolschen en Maleischen stam schijnt te bestaan, heeft nog nooit de Atjineesche taal een ernstigen beoefenaar gevonden. Gelijk er voor ons geen veilig en vruchtbaar bezit van Sumatra denkbaar is, zoolang niet de Atjineezen geleerd hebben ons gezag te eerbiedigen, en de maatregelen, in het belang der ontwikkeling van dat eiland genomen, niet te weerstreven, zoo

moet ook de wetenschappelijke beoefening van de taal-, landen volkenkunde van Sumatra steeds gebrekkig blijven, zoolang zich het onderzoek niet ook over taal, land en bevolking van het Atjineesche rijk heeft uitgestrekt. De kennis van Atjih is in zeker opzicht voor die van Sumatra, wat de kennis van Bali was voor die van Java, en wij herinneren ons met voldoening, dat de uitbreiding van het Nederlandsch gezag op Bali ook tevens in de gevolgen een belangrijke verovering voor de wetenschap geworden is, daar de wetenschappelijke zendingen van de heeren Eriederich en Zollinger, die de verovering op den voet volgden, onze kennis van Bali en van zijn merkwaardige bevolking, zijn taal en letterkunde een groote schrede hebben vooruitgebracht, en daardoor ook over de oudheden en de geschiedenis van Java een nieuw licht hebben doen opgaan.

Het is uit dien hoofde dat wij Uw Excellentie in bedenking wenschen te geven, maatregelen te nemen, opdat ook de tweede expeditie, die eerlang tegen Atjih ondernomen, en zoo wij hopen en vertrouwen met een gunstigen uitslag zal bekroond worden, der wetenschap ten nutte kome. Wij zouden wenschen dat van Uw Excellentie een wenk uitging, opdat de Landvoogd van Ned. Ind. werd opgewekt een commissie van wetenschappelijke mannen te benoemen, om, naarmate ons gezag zich vestigt, en wetenschappelijke onderzoekingen zonder gevaar voor gewelddadige stoornis kunnen plaats hebben, berichten omtrent land, volk, taal en natuurlijke voortbrengselen in te zamelen, zooveel mogelijk opnemingen te doen, en in alle richtingen de grondslagen te leggen voor de wetenschappelijke kennis van het nog bijna onbekende noordelijke gedeelte van Sumatra. Zulk een commissie zou zelfs reeds dadelijk haar werkzaamheden kunnen aanvangen, b. v. in het gebied van Edi, een der onderlioorigheden van Atjih, waarvan de Badja zijn goede gezindheid jegens het Nederlandsch Gouvernement meer dan eens getoond en zelfs de Nederlandsche vlag geheschen heeft, of in dat van Troemon, waarvan de Badja, die een jaargeld van het Nederlandsch Gouvernement trekt, als onze vriend en bondgenoot kan beschouwd

2*