Malacca Observer, en vertaald overgenomen in het Ind. Magazijn, 2e twaalftal, deel III, bl. 68. Dit stuk behelst een merkwaardige beschrijving van de haven van Telokh Samoy en den handel aldaar, waaruit blijkt dat daar destijds de Europeanen wel ontvangen werden, en niets vernomen werd van de onveiligheid en de vexatiën door den handel ondervonden, waarover in de laatste jaren door de dagbladen van de Straits zoozeer geklaagd werd.

c. De talrijkheid der bevolking van Atchin, die de spreker in zijn werk op grond eener berekening, gebaseerd op de hypothese, dat de bevolking van Atchin ongeveer met het gemiddelde der bevolking van het overige van Sumatra zou gelijk staan, op 356,000 zielen had geschat; doch die hij thans geneigd was, op grond van hetgeen aan de expeditie omtrent de buitengewone talrijkheid der bevolking van de vallei van Atchin gebleken was, aanmerkelijk hooger en ten minste op een half millioen te stellen. Spreker blijft er echter bij, dat, ofschoon men het in dezen niet verder kan brengen dan een ruwe gissing, er alle grond is om de bewering van sommige schrijvers, die de bevolking op wel 2 millioen stellen, zeer overdreven te achten.

d. De betrekking tussclien Atchin en Turkije, waaromtrent iets naders was medegedeeld in de brochure van den heer E. J. Banck, u Atchin's verheffing en val", bl. 52. De bijzonderheid daar voorkomende dat Atchin in plaats van zijn vroegere vlag, een witte kris op een rood veld, thans de Turksche vlag, nam. de halve maan met de ster voerde, werd door sommige der aanwezige leden beaamd.

e. Den invloed van uit de Padangsche bovenlanden naar Atchin uitgeweken Padries en hun afstammelingen op den fanatieken geloofsijver der Atchineezen, die een der hoofdoorzaken is van hun afkeer van het Nederlandsch gezag. Spreker verwijst naar Earl, t. a. p., bl. 241.

ƒ. De handelsvaartuigen der Atchineezen, hun benamingen, inrichting en tuigage, waaromtrent bijzonderheden voorkomen in het Tijdschrift van Ned. Ind., Jaarg. IX, Deel IV, bl. 140.

g. De bijzondere gestrengheid der straffen in Atchin, vooral voor den geringen misdadiger. Spreker verwijst hier naar een plaats in Marsden's History of Sumatra, bl. 404, die vroeger door hem was voorbijgezien.

li. Het getal der moekims (kotta's) in Atchin, door Marsden, t. a. p. bl. 403, op 190 gesteld. In de berichten omtrent Atchin wordt doorgaans alleen melding gemaakt van drie dorpsgroepen, de XXV, XXII en XXVI moekims, die dus te zamen 73 moekims bevatten. In de historische berichten omtrent Atchin had spreker ook nog gewag gevonden van een landschap, de IV moekims geheeten. Dit had hem, in verband met het door Marsde» opgegeven getal van 190 moekims, tot de overtuiging gebracht, dat in de binnenlanden nog meer andere, aan de schrijvers pyer Atchin onbekend gebleven vereenigingen van

moekims bestaan moesten. Hierdoor zou zich dan ook dc talrijkheid der weerbare manschap, die tijdens de expeditie in de vallei van Atchin was samengevloeid, te beter laten verklaren.

i. De macht van den Sultan en de samenstelling van het bestuur in Atchin, waaromtrent bij Marsden, t. a. p., bl. 402, bijzonderheden voorkomen, die het bericht van spreker op bl. 54 van zijn werk over Atchin aanvullen. Volgens Marsden bestaat de rijksraad uit den Sultan, den Rijksbestierder met den titel van Maharadja, den vlootvoogd of Laksamana, den Padoeka Toean, misschien de opperbevelhebber des legers, en den Bandhara of schatmeester. Daarentegen spreekt Marsden niet van de Panglima's, die in den rijksraad de XXVI, XXII en XXV moekims, volgens andere berichten, vertegenwoordigen, Spreker meent dus dat in Achin, even als in Sambas op Borneo, de rijksraad zal samengesteld zijn, deels uit eenige hooge staatsbeambten, deels uit eenige de verschillende deelen des volks vertegenwoordigende hoofden, maar met dien verstande, dat de keuze van een troonsopvolger alleen aan laatstgemelden is opgedragen. De schahbandar of havenmeester, die door den Sultan wordt aangesteld, de inkomende rechten heft, en soms voor den vorst zeiven handel drijft, is wel in Atchin een gewichtig persoon, maar schijnt) in geen geval tot den rijksraad te behooren.

Na deze mededeelingen wordt nog door een lid een bedenking gemaakt tegen den door spreker in zijn werk en nu weder gebruikten vorm van den naam van dit rijk. Spreker erkent dat de juiste uitspraak Atjeh zou wezen en dat hij geneigd is die betere uitspraak in het vervolg aan te wenden, doch dat hij gevreesd zou hebben dat het publiek niet zou hebben begrepen waarover zijn werk handelde, indien hij dien vorm Atjeh had gebezigd, daar van oudsher in tal van Nederlandsche geschriften, en nu ook weder in alle van de regeering uitgegane stukken, steeds de vorm Atchin was gebezigd.

Dr. Schneider, ter vergadering aanwezig, had zich bereid verklaard tot een mededeeling over de geologie van Timor, toegelicht door eenige tot dat einde medegebrachte specimina. Tijdsgebrek alleen was oorzaak dat de vergadering het genoegen moest missen van deze mededeeling te hooren, die et bestuur vertrouwt, dat de heer Schneider bereid zal bevonden worden in een volgende algemeene vergadering te doen.

10. Aan het slot der vergadering werd met bijzonderen bijval het voorstel van den voorzitter begroet, om aan Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden, die steeds zooveel belangstelling in de wetenschap in het algemeen, en de aardrijkskunde in het, bijzonder heeft betoond, het beschermheerschap van het Genootschap aan te bieden.

11. Gedurende de vergadering waren ter bezichtiging der aanwezige leden gesteld en werden met de meeste belangstelling beschouwd de bovengemelde prachtige kaarten van eenige resi-